Door een vlies van tranen
Het ontwijkende proza van Dirk van Delft
Van tafel en bed door Dirk van Delft Nijgh & Van Ditmar, 77 p., f 22,50
Wim Vogel
Van tafel en bed, door de uitgever optimistisch het ‘literaire debuut’ van Dirk van Delft genoemd, onderscheidt zich alleen door zijn toon positief van het genre van de therapeutische ontboezeming over een traumatische ervaring. In achttien onderkoelde scènes, ontdaan van ieder versierend element, beschrijft een man de treurigheid van een twee en een half jaar durend proces waarin de eerste verwijdering ondanks de geboorte van zoontje Alexander onafwendbaar leidt tot een breuk. Aan dat zoontje is dit fragmentarisch verslag van een scheiding ook opgedragen. Of het daar blij mee zal zijn, weet ik niet, kinderen verlangen in het algemeen wel wat anders van hun ouders en ik vraag me bovendien af of het veel aan de vaderlijke bekentenis heeft. Ongetwijfeld zal ook Van tafel en bed door een vlies van tranen geschreven zijn en ik zal de laatste zijn om vochtkringen in het papier te eisen maar aan het ontwijkende proza van Dirk van Delft waarin het persoonlijke zelden een algemenere betekenis krijgt, heeft niemand iets.
In Van tafel en bed draait het om drie mensen. De vrouw, Diane, die een tijdje aan anorexia nervosa doet (zo willekeurig, zo ongeinteresseerd wordt haar ziekte ook beschreven), die daarna een kind wil en die desondanks voor haar man onbenaderbaar, eigenzinnig blijft, die een pantser om zich heen legt. Haar liefhebberij is niet voor niets het kweken van cactussen. ‘Ze heeft zich ontwikkeld met prikkeldraad,’ noteert haar man gelaten en cynisch, ‘kom haar te na en je haalt je open.’ En omdat hij het ene niet durft, gebeurt het andere ook niet zodat je opgescheept wordt met treurige gesprekken over buitengewone lastenaftrek, over tijdelijke lage woonlasten, alimentatie en forfaitaire bedragen, die hele juridische rompslomp die een scheiding haar ware gezicht geeft. Je bent getuige van gedoe: de keukeninventaris moet verdeeld worden, Alexander moet gehaald en gebracht worden, het knulletje dient in het parkje uitgelaten te worden, het ventje leert praten, behoort ook van tijd tot tijd flink ziek te zijn. Van belang allemaal, maar hier niet meer dan Van Delfts particuliere belang. Verdeel gerust die pannen! Maak ruzie over een koekepan, slurp van hete koffie, schrijf bladzijden vol prachtzinnen als: ‘Het waren heerlijke dagen, we leefden in een roes.’, ‘Blijf bij me’, zei ik, ‘samen maken we er iets moois van.’, maar val lezers daar niet mee lastig. Waar het algemene nergens persoonlijk wordt, het persoonlijke nergens algemeen, daar is het belang voor de lezer nihil.
Onhandig is bovendien het literaire trucje dat de auteur in het derde hoofdstukje meent uit te moeten halen. Hij bepeinst in zijn auto het ogenblik waarop Alexander, later, vragen zal hoe het was ‘tussen jullie toen ik klein was. Wil je dat echt weten?, vraag ik. Alexander knikt. Goed, dan vertel ik eerst hoe mooi het was. Ik grijp het stuurwiel stevig vast en begin.’ Volgt een paginalange flash back die een uitstekende samenvatting van huwelijk en scheiding geeft maar die natuurlijk juist daardoor iedere spanning doodt. De teloorgang van het huwelijk van Diane (‘smalle heupen en verrukkelijk lange benen. Ik was weg van haar.’) en haar echtgenoot vergt dan echter toch nog vijfenvijftig saaie bladzijden.
Van tafel en bed, dat tussen haakjes echt verfraaid wordt door tien suggestieve tekeningen van Len Munnik, werd door zijn uitgever in een kortere versie tijdens de jongste jaarwisseling als relatiegeschenk verstuurd. Een paar hoofdstukjes werden nog eerder in Propria Cures gepubliceerd. Inderdaad, met wat aanvullingen moet nu toch ook De Libelle haalbaar zijn?
■