Teken des tijds
Rond de tijd van zijn eindexamen had Jahnn al meer dan duizend pagina's drama, proza en lyriek geschreven. In dezelfde tijd maakte hij kennis met Gottlieb Friedlich Harms; de belangrijkste gebeurtenis in zijn leven. Ze zworen elkaar eeuwige trouw, Jahnn beschouwde zich als de vrouw van ‘Friedel’ en schreef op vakantie in zijn dagboek dat hij met ‘Friedel’ op huwelijksreis was. In 1915 vluchten Jahnn en Harms naar Noorwegen om buiten de militaire dienst te blijven. Ze vestigen zjch ver van de geciviliseerde wereld in Aurland. In Noorwegen, waar ze drie jaar zullen blijven, ontstaan de toneelstukken Pastor Ephraim Magnus en Richard III en rijpen de plannen voor het oprichten van een ‘geloofsgemeenschap’, Ugrino geheten.
Na hun terugkeer in Duitsland beginnen Jahnn en Harms direct met de uitwerking van hun plannen voor Ugrino en weten zij een aantal cultuurminnende industriëlen te bewegen tot financiële ondersteuning van het project.
Ugrino was een teken des tijds. Overal in Duitsland wendden groepen jongeren zich af van de maatschappij om zich te verenigen in communes en kolonies; op zoek naar een zindelijke ethiek en in afwachting van de ineenstorting van de door technologie verkankerde westerse cultuur. Jahnn vervulde een rol voor dit soort zoekers. Aangetrokken door zijn fascinerende persoonlijkheid en, zoals zoveel jongeren in die dagen op zoek naar een leidsman, schaarden zij zich onderdanig rond zijn persoon.
Ugrino organiseerde lezingen, voorleesavonden waarop de meester bij kaarslicht uit eigen werk voorlas, en muziekavonden. Daarnaast probeerde Ugrino de bouw van heilige bouwwerken te stimuleren over de hele wereld. Jahnn was gefascineerd door torens en hij tekende in die tijd de meest fantastische ontwerpen. Zijn interesse in torens was diepgeworteld en heeft hij later ook literair verwerkt in zijn trilogie Fluss ohne Ufer. Daar lezen we: ‘De steden zijn kaler geworden. De meeste mensen weten niet meer wat die torens betekenen. Zij kijken slechts omhoog om te zien hoe laat het is. De torens zijn tekenen van onze rusteloze fantasie. Velen hebben gedacht dat zij machtige falussen waren, die in de hemel steken. Zij zijn toch eerder met bergen te vergelijken. Bergen waar een geest in woont, de nutteloze geest van een geheim dat nooit ontsloten zal worden.’
Jahnn wilde met zijn bouwkundige ideeën een cultus in het leven roepen waarin het religieuze gevoel centraal zou komen te staan, zonder het geloof aan een persoonlijke god. De wereld van de geest, zo meende hij, is gevat in het materiële en het goddelijke geheim wordt uitgedrukt in het werk van genieën zoals Bach, Rembrandt, Büchner, Michelangelo en anderen. Het werk van Ugrino moest in dienst staan van dat genie, door middel van restauratiewerkzaamheden, boekuitgaven en muziekuitvoeringen.
In 1926 verschijnt Jahnns Medea. Tijdens de ontstaansperiode van het stuk werd hij gekweld door diepe depressies: Ugrino was min of meer mislukt en hij was als schrijver en orgelbouwer niet doorgebroken. Bovendien had zijn vrouw Ellinor steeds meer toenadering gezocht tot Harms. Jahnn voelde zich hopeloos heen en weer geslingerd: hij hield van beiden. Volgens Freeman was Medea Jahnns uitdrukking van mislukking en vertwijfeling, maar tevens zijn eerste meesterwerk.
Jahnns interpretatie van Medea raakt de kern van het demonische: een macht die uit het onderbewuste naar boven komt en de mens tot een razernij van verwoestingen drijft, tegen zijn medemens en zichzelf. Hij wilde met Medea laten zien hoe verzengende liefde om kan slaan in verwoestende haat. De daden van Medea hebben geen goddelijke oorsprong, zoals bij Euripides, maar een psychologische. Jahnn wijzigde het stuk nog op een ander punt. Hij maakte van Medea een negerin en provoceerde daarmee de rassenvooroordelen bij het publiek. Hij was van mening dat de mensheid aan de vooravond stond van een groots rassenconflict en dat de enige oplossing school in een verregaande rassenintegratie. En dat in 1928.