Deze onderscheidingen zijn echt verdiend
De biografie van Ed. de Nève, journalist, schrijver en rebel
Ed. de Neve Schrijver, journalist, verzetsman 1889-1961 door Emile van der Wilk Uitgever De Schaduw-Tilburg, 286 p., f 29,95
Diny Schouten
Je ziet het niet vaak, en het is toch wel eens aardig: een man die zijn faam - in beperkte kring, dat moet erbij gezegd - dankt aan twee vrouwen die hem huwden. Maar onrechtvaardig is het wel dat de namen van Jean Rhys en Henriëtte van Eyk de verdiensten van Ed. de Nève (1889-1961) in het zwarte gat der vergetelheid drukten. ‘Vergeet De Nève niet,’ stond boven een herdenkingsstukje van Jacques Gans (Souvenirs van een onaangepast mens), maar dat was toen, tien jaar na De Nèves dood, kennelijk al gebeurd. Gans gaf blijk van verbazing: ‘Het is me nooit duidelijk geworden, waarom het officiële verzet hem na de oorlog links liet liggen. Het is waar, hij was een moeilijke, driftige man, maar volkomen loyaal en materieel geheel gedesinteresseerd. Hij paste ook niet erg in de Streberei die na de oorlog het vaderland wel eens even op poten zou zetten, en hij is vast en zeker niet progressief genoeg om bij de collectiviteit in het gevlei te komen.’
De Nèves biograaf, Emile van der Wilk, heeft een mooi staaltje te vertellen van De Nèves warsheid van ‘Streberei’. Zijn verdiensten in het verzet waren buitengewoon, ‘zowel qua omvang als kwaliteit indrukwekkend,’ schrijft Van der Wilk: De Nève hielp tot zijn arrestatie op 29 september 1941 dertien RAF-piloten succesvol naar Engeland en hield nadat in het voorjaar van 1941 de belangrijkste Vrij Nederland-medewerkers waren gearresteerd ter wille van hun bescherming dat blad in stand tot de komst van Van Randwijk - een episode in de geschiedschrijving van het illegale Vrij Nederland die tot dusver merkwaardig veronachtzaamd is. Koningin Wilhelmina stelde na de bevrijding prijs op een ontmoeting. De Nève droeg bij die gelegenheid zijn twee Franse onderscheidingen uit de Eerste Wereldoorlog: ‘Toen de Koningin hem erop attent maakte dat er toestemming vereist was voor het aanvaarden van buitenlandse onderscheidingen, wekte De Nève met zijn antwoord het ongenoegen van Wilhelmina op. Hij zei iets in de geest van dat deze onderscheidingen echt verdiend waren, met vermoedelijk iets te veel nadruk op “deze”. De Koningin belde hierop een bediende met de woorden: “Mijnheer De Nève verlaat ons.”’
De Nève en Jean Rhys in Wenen, 1921.
Franse uitgave van ‘In de strik’, 1933
In 1947 liet De Nève minder bedekt uitkomen hoe weinig achting hij bezat voor Wilhelmina's regering in ballingschap. In de brochure Indien de Nederlandsche regeering in Londen uitte hij zijn woede over parlementair getraineer van een onderzoek naar de aantoonbare en kwalijke nalatigheid van de Londense regering inzake het bieden van hulp aan Nederlandse gevangenen en gedeporteerden in Duitse concentratiekampen. Dat daardoor Nederlandse gevangenen, anders dan de Noren, de Denen, de Tsjechen, de Fransen, de Belgen en de Polen, verstoken bleven van Rode-Kruispakketten had De Nève, die de bevrijding meemaakte in concentratiekamp Sachsenhausen, aan den lijve ondervonden. Zijn fysieke overleving van dwangarbeid dankte hij, schrijft Van der Wilk, aan Deense vrienden, die De Nève op hun lijst voor het ontvangen van pakketten uit Denemarken lieten plaatsen.
‘Materiële desinteresse’ kenmerkte De Nèves hele bohemien-bestaan. Van der Wilk noemt het een ‘drang naar een avontuurlijk leven’. Hij zegt het wat stijfjes; langdurige perioden van zijn leven was De Nève een armoedzaaier, een zwerver, een kleine scharrelaar met niet heel veel eerbied voor de waarheid, de wet en het geld van anderen. In de eerste dertig jaar van zijn leven verdiende De Nève in Parijs en Den Haag moeizaam de kost als straatzanger, reisleider, privé-leraar, secretaris te Boedapest van een Japanse delegatie in een ‘geïnterallieerde commissie’, en directeur vjin een tehuis voor daklozen. Hij zat meermalen gevangen wegens oplichting en werd na de Eerste Wereldoorlog herhaaldelijk over de grens gezet als ‘staatloze’, een status die veroorzaakt was door tijdens een verblijf in Antwerpen in dienst te treden van het Franse leger. Een lonely hunter met talenkennis en intelligentie, wiens opmerkelijke levensgeschiedenis wel een boek waard was.
Van der Wilk benadrukt in zijn nawoord bij wijze van rechtvaardiging van zijn biografie De Nèves kwaliteiten als journalist en schrijver, maar hij is in de eerste plaats onder de indruk van De Nèves rebellie tegen de gevestigde orde en ‘drang naar vrijheid, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor anderen’. De journalist De Nève moet voortreffelijke reportages hebben geschreven voor de Daily Herald over de Spaanse Burgeroorlog (vanuit beide Spanjes). Aan de Kroniek van Kunst en Kultuur leverde hij even ‘historische’ antifascistische (tevens anticommunistische) bijdragen. Van der Wilk noemt een groot interview met Hemingway, een oproep aan kunstenaars om niet in te gaan op uitnodigingen om te exposeren tijdens de Berlijnse Olympische spelen, en beschouwingen over de grenzen van zijn eigen pacifistische overtuiging. Die evolueerde met de dreiging der tijden. Van der Wilk vermeldt het verhaal (afkomstig van Henriëtte van Eyk) dat De Nève op een bijeenkomst van pacifisten wees op het gevaar van het nationaal-socialisme en in dat verband gezegd zou hebben: ‘Leve de man die een geweer kan hanteren,’ waarop groot rumoer ontstond. Samen met Jan en Annie Romein moest Henriëtte van Eyk, als een soort lijfwacht, De Nève op het podium ontzetten en de zaal uitbrengen.
De Nèves actieve bemoeienis met de republikeins-Spaanse zaak kostte hem het redacteurschap van de KKK. Wat dat aangaat diepte Van der Wilk een weinig verheffende episode op uit de Nederlandse literatuurgeschiedenis: op initiatief van Jan Greshoff werd De Nève uit de redactie gezet wegens ‘particuliere politieke bezigheden’ die de apolitieke vlag waaronder het blad voer, schade zouden kunnen doen. Van der Wilk wijst droogjes op de memoires van oprichters-redacteuren, die zich het blad (en de eigen inbreng) herinneren als moedig antifascistisch. Er volgden in De Nèves leven, na vergelijkbaar grote en belangeloze inzet, meer decepties. Een van de kleinere was dat een recensie-exemplaar van De Nèves boek over zijn ervaringen met medegevangen in Duitse werkkampen (De Glorieuzen, 1946) werd teruggestuurd door de boekenredactie van Vrij Nederland, met de mededeling ‘dat er voor het boek geen belangstelling bestond’. De lezer krijgt instructies om een naoorlogs fotoportret te vergelijken met een vooroorlogs: de lach uit de ogen is weg, de mond afwerend geworden.
De laatste vijftien jaren van De Nèves leven waren somber: een mager pensioen van de Stichting '40-'45 vergoedde weinig voor een geknakte gezondheid. Schrijnend detail is dat De Nève de regering tot spoed maande een hem toegekende eenmalige rijkssubsidie (van f 500,-) over te maken met als motivering dat hij in deze subsidie ‘het middel vond tot een reeds te lang uitgestelde behandeling mijner ziekte over te gaan’. Wel was De Nèves vijfde huwelijk, met een Poolse, de troost van zijn ouderdom. Twee eerdere huwelijken - Jean Rhys was nummer drie, Henriëtte van Eyk nummer vier - hadden elk hun eigen dramatische dimensies. De oorzaken waren, kort gezegd, Rhys' lethargische drankzucht, en Van Eyks energieke zelfstandigheid. Mooie stof voor een biograaf, maar Van der Wilk brengt de huwelijken met prettige bescheidenheid ter sprake, die hem ook lijkt te passen bij de vrijwel volledige ontstentenis van levende getuigen. Wat bijvoorbeeld het huwelijk met Jean Rhys betreft, moet de biograaf het doen met de literaire portretten die beide echtgenoten van elkaar gaven, Rhys in Quartet en After Leaving Mr. Mackenzie, De Nève in veel minder beroemd geworden boeken In de strik, Schuwe vogels en Kerels. Van der Wilk vergelijkt beide visies gewetensvol.
Bij het weinige materiaal (geen brieven, geen dagboeken) waarover Van der Wilk kon beschikken is Ed. de Nève, schrijver, journalist, verzetsman toch levendig geworden, wat Van der Wilk dankt aan het zeer autobiografische, gedocumenteerde karakter van De Nèves romans (die De Nève zelf, als dat publicitair beter uitkwam, graag als document humain presenteerde). Wel maakt de biografie de indruk nog in de grondverf te zijn blijven staan. Er zijn veel wit gebleven plekken: zo zal het raadselachtig moeten blijven waarom Ed. (van Edouard) de Nève, die werd geboren als de Tilburgse fabrikantenzoon Willem Johan Marie Lenglet (roepnaam: Jean) zich altijd - met succes - voor een Fransman is blijven uitgeven. Even vol mysterie zijn De Nèves hardnekkige beweringen dat hij in de Eerste Wereldoorlog voor de Franse inlichtingendienst werkte, en in de Tweede voorde Britse. Er zijn meer vraagtekens, zonder dat Van der Wilk De Nève kan ontmaskeren als een fantast; al betwijfelt hij de gasaanval die De Nève als verklaring gaf voor de ernstige pijnaanvallen die hem periodiek teisterden. Een vreemde man. en een mooi verhaal, dat veel vergoedt voor Van der Wilks onhandige presentatie van Engelse en Franse citaten. Ook de uitgeverij verraadt - vanuit redactioneel oogpunt - de amateurstatus, maar betoont zich onovertroffen professioneel in ander opzicht: druk en (gladde) papiersoort zijn een onverwacht extra genoegen.
■