Grand Tour
‘Het is vandaag dinsdag, dus dit moet Amsterdam zijn,’ pleegt de cliché-Amerikaan te zeggen, wanneer hij zich 's ochtends op zijn hotelkamer de ogen uitwrijft. Vanwege de afstand, die heen en weer pendelen bemoeilijkt, ‘doen’ veel Amerikanen, cliché-toeristen of niet, Europa nog in één rondreis, eventueel jaren later gevolgd door een tweede. Het feit dat men in Europa is geweest, wordt gezien als deel van de algemene ontwikkeling en werkt nog steeds statusverhogend. In de achttiende eeuw, toen afstand ook binnen Europa een factor van betekenis was, deed de welgestelde Europeaan die zich wilde ontwikkelen een soortgelijke Grand Tour langs de culturele hoofdsteden van het continent. Een niet onaanzienlijk deel van de nu nog leesbare literatuur uit die tijd bestaat uit de reisbrieven en dagboeken die van deze gewoonte het gevolg waren. De Franse historicus Francis Claudon richt zich in zijn studie De romantische reis (Kwadraat, 213 p., f 34,50), vertaald en bewerkt door Frank de Zwager, op de negentiende eeuw, toen de Grand Tour, althans qua geschreven weergave, in het teken kwam te staan van de Romantiek. Het reizen, in de achttiende eeuw volgens Claudon nog voornamelijk een bron van vreugde, werd in de negentiende eeuw ‘het symbool van de wankelmoedige en rusteloze romantische geest’.
Voorwaar een vruchtbaar uitgangspunt voor een prachtige, met klinkende citaten doorspekt boekwerk over negentiende-eeuwse reisdoelen. De inleiding belooft veel. Er is sprake van Italiaanse struikrovers en douaniers, die samenspannen om de reiziger uit te schudden en van Spaanse pleisterplaatsen (de beste nog wel) zonder beddelakens, dekens of water, waar men zijn bediende op pad moest sturen om inkopen te doen en te koken. Voor Spanje werden ook pistolen en wat extra touw aangeraden. In Duitsland werd de reiziger daarentegen vermaakt door rondtrekkende acteurs die monologen van Goethe of Schiller declameerden. Claudon kiest in de rest van het boek echter voor een voorzichtige route: hij bezoekt een aantal steden die destijds veel werden aangedaan, en beschrijft nauwgezet welke negentiende-eeuwse architectuur daar nu nog te bewonderen is. Met andere woorden: welke dingen zagen Stendhal, Chateaubriand, Fontane of Madame de Staël, en waar kan de hedendaagse reiziger nog in hun voetsporen treden? Claudon wijdt hoofdstukken aan Parijs, Londen, Milaan, Venetië, München, Berlijn, ‘het dromerige Wenen’, ‘het noodlottige Napels’, ‘Leningrad, het venster op het Westen’, en ‘Rome, het schouwtoneel van de wereld’. Het boek is dan ook zeer informatief en bovendien voorzien van een drietal handige registers, één op persoon, één op plaats/gebouw/park/straat, en één op sleutelbegrippen. In dit laatste verschaft Claudon uitleg van terugkerende woorden als ‘cenotaaf’, ‘fronton’, ‘metope’ en ‘pilaster’. Een interessante gids derhalve, die alleen wat mij betreft de negentiende-eeuwse reizigers zelf wel iets meer aan het woord had mogen laten. Je reist tenslotte toch liever Stendhal achterna dan Francis Claudon.
NM