Brieven aan Salman Rushdie (6)
Na de brieven van Marga Minco, Koos van Zomeren, Hermine de Graaf, Willem Brakman, J. Bernlef, Willem van Toorn, A.F.Th. van der Heijden en Wanda Reisel een brief aan Salman Rushdie van de Vlaamse schrijver Herman Brusselmans. Brusselmans laatste roman (Dagboek van een vermoeide egoïst) verscheen begin dit jaar, zijn laatste werk schreef hij samen met Tom Lanoye: het toneelstuk De Canadese muur.
Evenals vele andere Vlamingen (wij zijn een volk dat graag van alles op de hoogte is, en daar blijft het meestal bij) heb ik ervan gehoord dat men U dood wilt en dat U bijgevolg (een wijs besluit, overigens) Uw huis, of althans het huis waarin U bent ‘ondergedoken’ (wiens huis is dat? Hoe ziet het eruit? Is er een tuin? Jezus, over zulke details kan ik me urenlang de kop breken) niet meer uitdurft.
Welnu, meneer Rushdie, treurt niet, er zijn mensen die zich zo goed als in dezelfde positie bevinden. Als dat een troost mag zijn. Ikzelve, bij voorbeeld, durf mijn huis (een flatje, toebehorend aan een mij onbekende huisbaas) ook niet uit. Ik ben er niet geheel zeker van dat iemand MIJ dood wilt, maar het zou kunnen zeg ik altijd. Kortom, ik ben - al jaren, eigenlijk - zo paranoiede als een bijtijds geoliede draaideur. Doch U kent allicht wel de beroemde oneliner: ‘Omdat je paranoiede bent wil het nog niet zeggen dat je niét gevolgd wordt.’ Een waar woord, meneer Rushdie. Uzelve komt niet buiten omdat U er zeker van bent dat U gevold wordt, en ik kom op mijn beurt niet buiten omdat ik er niét zeker van ben dat ik niét gevolgd word. En aldus blijven wij, wijselijk, verscholen in onze respectieve, onbekende huizen. Dat zoude iederéén beter doen, ook in de zogenaamde ‘Vrije Wereld’, welke - dat volgt logisch uit mijn redenering - volgens mij niet bestaat, nergens op aarde of eventueel daarbuiten.
Jawel, meneer Rushdie, iédereen loopt overàl gevaar, en overal maakt iedereen de anderen af, zomaar, en altijd is er - achteraf - wel een reden te bedenken waarom iemand ‘de dader’ is geweest en waarom iemand ‘het slachtoffer’.
Een voorbeeld zoeken is vandaag, woensdag 19 IV 89, niet zo moeilijk. Het is nooit moeilijk, maar zeker niet in deze maand april van dit onzalige jaar 1989. Enige dagen geleden, meneer Rushdie, gingen 94 mensen de straat op (in Sheffield was dat, doch dat speelt geen rol) zonder gevolgd te worden, zo dachten zij. Later bleek het tegendeel. Zij werden gevolgd door de eeuwigheid. Duizenden anderen - familieleden, vrienden, buren, kennissen, toeschouwers, televisiekijkers - worden nu gevolgd door verdriet, wanhoop, angst, nachtmerries, woede, paranoia, onverschilligheid, jazelfs jaloezie en in dit vermaledijde fin-de-siècle zijn dit allemaal soldaten in het leger van de ultieme strateeg. Generaal Dood, die springlevender en machtiger is dan ooit tevoren. (Ik ben nogal een fatalist, geloof ik).
U zal zich misschien afvragen, meneer, waar de verbanden liggen, bij voorbeeld tussen het vorige en Uw eigen, in-en-in-trieste ‘geval’? Er zijn geen verbanden, meneer Rushdie, nergens en nooit zijn er nog om het even welke verbanden; alles is op drift, en de waanzin zorgt voor wind in de zeilen. (‘Dit was het goede nieuws. En dan nu het slechte nieuws: er is meer dan wind genoeg.’)
Laten wij over dit alles, hoe angstig wij ook zijn, boeken schrijven (en nu en dan eens bidden tot God, natuurlijk), verscholen tussen onze eigen vier onvindbare muren, waarin misschien ook, in 1 of andere verloren hoek, wat ongebruikt ‘geluk’ verborgen ligt.
Ik en mijn vrouw, die Gloria heet, wij hopen dat deze brief U enige kracht vermag te geven. Wij hopen dat U inderdaad nog vele boeken mag schrijven, vooral boeken vol humor, want dat hebben de lezers graag. Wij hopen dat U en Uw vrouw van elkaar blijft houden; dat is redelijk belangrijk. (Tevens hopen wij dat Uw vrouw ook nog vele boeken mag schrijven.) Wij hopen dat U ooit een brief terugstuurt, en wij hopen dat U die - ‘hoe dan ook & ondanks alles’ - ooit zelf op de post kan gaan doen, bij voorkeur in Uw eigen favoriete postbus.
Overigens denk ik, meneer Rushie, dat God bestaat, en dat Hij toekijkt, omdat hij graag van alles op de hoogte is.
Vriendelijke groet,
Herman Brusselmans (ergens in België, gedurende een kille woensdagnacht)