Wittgenstein
Vervolg van pagina 1
sterk verband met de omstandigheden in Cambridge in de jaren dertig. Jongemannen en mannen die hun jeugd behouden hadden leidden er een bevoorrecht leven. Vrijwel iedereen had een zeker schuldgevoel over het leger werklozen, en vaak waren ook de eigen vooruitzichten verre van duidelijk. Je had degenen die zich aangesproken voelden door politieke oplossingen: Cornford, Bell, Guest en Hickman waren de vier mannen uit Cambridge die sneuvelden in Spanje, en drie van hen waren leerlingen geweest van Wittgenstein (zij het kritische); terwijl Skinner, de vriend op wie hij de meeste invloed had, zich als vrijwilliger trachtte te melden. Wittgenstein zelf legde zich politiek niet vast. Anderen voelden zich aangesproken door het geloof. We hebben het geval van Thomas Merton, verwijderd van Cambridge, en van Bede Griffiths in Oxford; tot Wittgensteins vrienden behoorde Con Drury. Ook op dit punt had Wittgenstein meer medeleven dan vertrouwen. Zijn voornaamste bijdrage was dat hij die jongemannen aanzette tot een emotionele onderneming die zich voor alles kenmerkte door de inzet om helder te zien en om volstrekt eerlijk te zijn tegenover zichzelf en anderen.
Een van zijn volgelingen zegt: ‘Ik heb persoonlijk de indruk dat Wittgenstein wellicht op een gegeven moment in zijn leven - misschien wel een heel moeilijk en zelfs wanhopig moment - een besluit heeft genomen om de rest van zijn leven op een bepaalde manier en met een bepaald doel in te richten, en zich door niets meer van dat besluit te laten afbrengen. Dat doel valt misschien te omschrijven als een uiterste krachtsinspanning om anderen correct te helpen denken over de belangrijke levensvraagstukken. Een vereiste daarvoor was dat hij met volle ernst al zijn tijd en energie aan die taak wijdde en zich niet liet afleiden door wat voor secundaire overwegingen ook.’ We hoeven daar slechts aan toe te voegen dat Wittgensteins taak evenzeer hemzelf als anderen betrof. Natuurlijk zal hij niet altijd aan dat ideaal hebben voldaan, en af en toe, geregeld zelfs, zal het ideaal als zodanig hebben geleid tot een gebrek aan spontaniteit, aan medeleven, aan begrip. Er bestond het gevaar (dat hij zelf zag) dat er te veel aandacht uitging naar de zieke delen van de ziel. Van verdraagzaamheid valt wellicht nauwelijks melding te maken.
Ons thema is echter niet de juistheid van Wittgensteins idealen, maar de manier waarop hij ze nastreefde, want die is doorslaggevend voor het begrip van zijn leven en zijn werk. Niet de specifieke idealen doen ter zake - en in zijn werk: niet de specifieke ideeën - als wel de hartstocht die ze opriepen. Het idee om zich geheel te wijden aan één hoofdtaak, te erkennen dat men zelf geen waarde heeft, en zelf orde op zaken te stellen, betekent onvermijdelijk dat men zich niet inlaat met politieke programma's, laat staan met een moraalfilosofie. Een schandaal onder je ogen is natuurlijk iets anders: dat moet je proberen recht te zetten, maar zonder getheoretiseer, want (zoals hij tegen Victor Gollancz zei) dat brengt je ‘op een verkeerd plan, op het plan van woorden in plaats van daden’. Wat betreft de verhouding van Wittgensteins idee tot het geloof - die kamer als het ware die hij niet volledig kon betreden - die heeft hem zijn hele leven dwarsgezeten. Met een dergelijk gedachtengoed was het logisch dat ook in de filosofie zijn hoofddoel was om helder te zien, en om de uitvluchten en rookgordijnen te vermijden die ons als mensen aantrekken. Maar telkens opnieuw zou het gaan om die strijd, niet om het specifieke resultaat. Het zou niet goed zijn als we steunden op een gelukkige formulering als substituut voor nadenken, net zo min als we in een nieuwe situatie op de oplossing voor een oud moreel probleem kunnen vertrouwen.
Er is op dit punt een parallel uit een heel andere sfeer: toen Wittgenstein een huis voor zijn zuster bouwde, heeft hij dat speciaal voor haar gebouwd. Het moest dienen (aldus de al eerder genoemde vriendin) als omhulsel voor een bepaalde vorm van leven: de voorwerpen, personen, planten zelfs die erin geplaatst werden, behielden allemaal hun waarde. Ze had zich verbaasd over het contrast tussen de lelijkheid van buiten en de volmaaktheid, frisheid en harmonie van de architectuur binnen.
Misschien is soberheid een beter woord dan lelijkheid: soberheid in de zin van de wens om zich te concentreren op het wezenlijke. Het was belangrijk dat het huis licht was, en afgestemd op een bepaald soort leven, niet dat het er zo van buiten uit zou zien.
Wanneer we het hebben over Wittgensteins leven, kunnen we evenmin om het woord soberheid heen. Ook dan gaat het om een soberheid die extra inhoud krijgt dank zij een rijke achtergrond. Hij had ervaring met welstand en bevoorrechting. Hij had beroemde oude mannen gekend (Brahms en tal van andere vooraanstaanden in Wenen) en was zelf gevormd door gegoede jongeren (de Cambridge Apostles, voor en tussen de oorlogen). Hij was ingenieur geweest, soldaat, architect, onderwijzer, begroet als de aanstaande grote man van de filosofie, maar daarnaast ook tuinman, ziekenbroeder en korte tijd fabrieksarbeider. Hij had overwogen om monnik te worden, psychiater, arts. Hij had een poging gedaan als beeldhouwer, en af en toe gedirigeerd. Hij kende Noorwegen en Rusland en had de ontbinding gezien van Oostenrijk-Hongarije. Zijn persoonlijke leven was niet leeg - ‘Jij vindt mij maar een oud wijf,’ zei hij tegen een van zijn vrienden, ‘maar ik zeg: denk nog maar eens na!’ Het was vanuit een rijke achtergrond en niet uit onvermogen dat hij verkoos om zich te concentreren op een eenvoudig leven met een wellicht onbereikbaar moreel doel, en op zijn filosofische geschriften - eenzaam, vaak frustrerend, en zoals we weten: omvangrijk.
Men kan de vraag stellen of zijn leven geslaagd was (we weten dat zijn laatste woorden waren ‘Zeg dat ik een prachtig leven heb gehad’) en gelukkig is daarop het antwoord duidelijk. De hoofdzaak van een dergelijk leven was om de mogelijkheid van een bepaald ideaal duidelijk te maken. Door het tot het eind toe in te richten zoals hij deed, heeft hij ons laten zien dat dat ideaal wel degelijk kon worden nagestreefd. Natuurlijk zou een ander zonder die vraagstukken misschien gelukkiger zijn geweest, maar Wittgenstein heeft laten zien hoe men ze tegemoet kon treden, en de hedendaagse belangstelling voor hem geeft aan dat we zijn vraagstukken zijn gaan erkennen als die van onze tijd.
■
Vertaling: Rien Verhoef