Brian McGuinness
Geen filosoof - of hoogstens een zeer middelmatige - is te herkennen aan zijn antwoorden op een reeks omlijnde vragen. Wittgensteins verdienste was dat hij zelf nieuwe vragen heeft opgeworpen. Er zijn tal van parallellen in de geschiedenis van de filosofie - Socrates die de Atheners choqueerde met de gedachte dat het beter is om opzettelijk iets verkeerds te doen, Plato die Het Goede uitlegde aan de hand van de getallenreeks, Aristoteles die liet zien dat de ziel zich niet in het lichaam bevindt als een loods op een schip. Tegenwoordig zijn dat voor ons geen echte thema's meer, maar destijds betekenden ze een verandering van paradigma, een ontsnapping uit een beperkend kader (niet meer ons kader) die door die grote mannen mogelijk werd gemaakt. Dat neemt niet weg dat we veel leren door het volgen van de processen - het zware werk - waardoor die nieuwe begripsvorming mogelijk werd gemaakt.
Wittgenstein zette zich af tegen twee grote idolen van de moderne tijd (twee van de substituten voor religie) - tegen de metafysica in zijn eerste boek, tegen het ideaal van vooruitgang dank zij de natuurwetenschap in zijn latere geschriften. Maar hij stond afwijzend tegenover partijleuzen in de filosofie, en die moeten wij dus ook niet toepassen. ‘“Verwerping van de metafysica”! Alsof dat iets nieuws is!’ zei hij toen de filosofen van de Wiener Kreis een manifest uit wilden brengen. De invloed van Wittgensteins vroege werk is wel (eerbiedig) vergeleken met die van Kant, die van zijn latere werk met die van Heidegger; maar zijn methoden - waarvan we werkelijk iets kunnen leren - verschillen volkomen van die van hen. De lijst van misverstanden zou nog kunnen worden uitgebreid.
Ludwig Wittgenstein
Wittgenstein was er niet op uit om binnen een gegeven kader slimmere zetten te doen dan anderen, maar om het kader te veranderen waaruit de vraagstukken voortkwamen. En niet alleen dat, maar ook om ons de middelen te geven om kaders voor onszelf te veranderen. Vandaar het raadselachtige karakter van zijn werk. Ergens vraagt hij ons om aan te nemen dat wanneer een leeuw zou kunnen spreken, wij hem niet zouden begrijpen. Wat een leeuw doet en wil heeft niets met taal te maken: taal zou niet ‘stroken’ met zijn leven. En vaak is ook Wittgenstein zover verwijderd van datgene wat wij zoeken, dat we hem niet begrijpen. Het ontbreekt ons aan een afgerond concept van waar het in zijn leven om gaat, en hoe zijn filosofie daarmee strookt. Hij probeert onafgebroken de theorie op haar juiste plaats te zetten - en daarvan kan zowel de theorie als de praktijk profiteren. Daar is zijn methode geknipt voor. Hij hecht aan uiterst concreet en consequent denken en aan eerlijkheid tegenover de verschijnselen, ook al heeft hij een grote gave om met abstracties om te gaan. Hij vermijdt vastliggende meningen als uitgangspunt voor een discussie: alles moet vatbaar zijn voor heroverweging. Hij is een meester in het bedenken en gebruiken van suggestieve analogieën (zoals die van de leeuw, bij voorbeeld).
Die methode heeft tal van neveneffecten gehad: op de grondslagen van de wiskunde, op de linguïstiek, de sociale antropologie, de psychoanalyse, de psychologie, de theologie, op de grondslagen van de sociale wetenschappen en op nieuwe disciplines als de computerwetenschap en de literatuurtheorie. Op al die terreinen had hij een vernieuwer kunnen zijn - en wás dat ook, ondanks zichzelf. Denk aan het belang voor het begrip van de natuurwetenschap en haar geschiedenis van de gedachte der revolutionaire veranderingen van paradigma - het briljante idee van Thomas Kuhn - dat ondenkbaar is zonder het werk van Wittgenstein. Een andere ontwikkeling die ons dichter bij zijn manier van denken heeft gebracht, is een besef van de grenzen (en tot op zekere hoogte de nadelen) van de natuurwetenschap als motor van de vooruitgang. Ook op dat gebied geldt zijn invloed, al zijn er nog andere, duistere en irrationele krachten werkzaam.
Maar los van die waardering: begrijpen we hem nu echt? Rudolf Carnap heeft eens de eerste indruk beschreven die Wittgenstein op hem maakte - een informeel geklede man, zonder das, die onmiddellijk op de grond ging zitten en begon te praten over iets wat hem verbaasde. Carnap - serieus, Duits, een Wandervogel - dacht dat hij een bondgenoot en vriend gevonden had. Noodgedwongen kwam hij tot het besef dat er tussen hem en Wittgenstein uitsluitend oppervlakkige overeenkomsten bestonden. De onmiddellijke aanleiding tot hun breuk was Wittgensteins afkeuring van Carnaps belangstelling voor parapsychologie (de onbenulligheid!), maar die was alleen maar symptomatisch voor een fundamenteel verschil in waardeoordelen, zoals dat ook naar voren kwam in Wittgensteins relatie met Bertrand Russell (‘Wat zouden we niet overhebben voor wat diepgang!’).
En een vergelijkbaar misverstand zou ten grondslag liggen aan de keuze van Wittgenstein als mascotte door studenten van Berkeley eind jaren zestig: hun bedrukte T-shirts en faculteitskatten genaamd Ludwig vormden een bevestiging dat zijn non-conformisme naar hun idee een stap was in de richting van bevrijding en spontaniteit. Maar hij wilde vrijheid en spontaniteit binnen heel strikte grenzen en tegen een bepaalde achtergrond. Wat werd opgemerkt over Wittgensteins filosofische methode - de waarde die hij hechtte aan eerlijkheid over wat er precies in het geding was bij een bepaalde handeling, de afwijzing van gevestigde opvattingen over feit en waarde - vormde namelijk voor een groot deel ook een aspect van zijn eigen leven, of van het leven zoals hij zich dat wenste. Hij had de neiging om voor zichzelf en een bepaalde kring waarin hij leefde - van familie of vrienden - een zodanig leefprogramma op te stellen dat geen enkel thema werd ontweken; elke afwijking van de hoogste normen wat betreft de paar zaken die van belang waren werd beschouwd als een tekortkoming, en een aanleiding tot verbetering. Door die kijk op het leven als een taak was hij allerminst een aangename metgezel, maar velen gingen de uitdaging aan. De invloed die daarvan later op hen uitging varieerde. ‘Hij was een ster in mijn leven,’ zei een goede vriendin (nagenoeg zijn verloofde). Ze zou haar eigen leven leiden, maar haar hele leven vast blijven houden aan het oprechte en ongekunstelde gedrag waar hij zo aan hechtte. Toen zich de kans voordeed om haar na de oorlog weer eens te zien, schreef hij: ‘Tenzij je nog steeds een dame bent, wil ik je graag zien.’ Ze nam hem dat niet kwalijk, maar het illustreert iets van de moeilijkheden die de omgang met hem met zich meebracht.
In een ander geval ontraadde Wittgenstein een leerling (later een vooraanstaand geleerde) om zich aan de filosofie te wijden. Toen die vriend niettemin naar Cambridge terugkeerde, vond Wittgenstein (en die vriend geloof ik ook) dat de oude relatie niet kon worden voortgezet. Anderen - onderwijzers, artsen, wiskundigen, ambtenaren - bleven met hem en met andere leden van hun kring contact onderhouden, en bespraken nog altijd serieus wat het beste voor elkaar zou zijn (of geweest zou zijn).
De vorming van dergelijke kringen hield
Vervolg op pagina 4