Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989
(1989)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermdBas HeijneDe Romeinse dichters Vergilius en Horatius hadden hun eigen Fonds voor de Letteren: Gaius Maecenas. Deze diplomaat en persoonlijke vriend van keizer Augustus had zoveel hart voor de literatuur dat hij er graag zijn beurs voor open wilde trekken, zo wijd en zo vaak dat zijn naam een synoniem geworden is voor kunstsponsoring. Als dank voor zijn gulle gaven deden zijn beschermelingen graag aan naamsvermelding; in zijn oden noemt Horatius zijn beschermheer menigmaal met dankbaarheid en genegenheid. Dat mocht ook wel, want Maecenas liet de dichter zijn kleine boerderij in de Sabijnse heuvelen na (de echte hot property, zijn villa op de Esquilinus, ging naar de keizer). Allemaal erg prettig voor Horatius, Vergilius en Propertius, maar wat dachten hun collega-dichters ervan? Hoe keken de schrijvers die niet op een regelmatige werkbeurs van deze patron of the arts konden rekenen tegen hem en zijn beschermelingen aan? In hun ogen moet het clubje op de Esquilinus een onfrisse hoofdstedelijke artistieke incrowd geleken hebben, die bestond uit dichters die hun kunstenaarsziel aan de duivel van het establishment verkocht hadden; Maecenas, de weldoener met zijn politieke en culturele connecties, heerste als een spin in zijn web. Corruptie! Vriendjespolitiek! Hielenlikkerij! Zij wel en wij niet; wanneer er onder kunstenaars geld verdeeld moet worden, ontstaat steevast dezelfde vrolijke sfeer van beschuldigingen en verdachtmakingen. Dat is altijd zo geweest en zal altijd zo blijven. Tegenwoordig heeft de staat echter grotendeels de rol van mecenas op zich genomen, waardoor de situatie alleen maar ingewikkelder is geworden: tussen overheid en kunstenaars staat nu een nieuwe groep beschermheren en dames, die zich verzameld heeft in raden, commissies, jury's en adviesorganen en verantwoordelijk is voor een rechtvaardige distributie van overheidsgelden onder creatieve geesten. Het is een tragisch volkje. Door hun eigenaardige positie in het schaduwgebied tussen politiek en cultuur zijn zij veroordeeld hun leven lang intensief om te gaan met twee zaken die zij zelf niet bezitten: geld en creativiteit. Hun positie verschaft hen weliswaar macht, maar het is macht op de vierkante centimeter. Het bijpassend uiterlijk vertoon blijft beperkt tot kleine zakenreisjes, openingen van tentoonstellingen en gratis premièreplaatsen. Geen wonder dus dat velen van hen mecenistische dromen koesteren, hevig verlangen naar een eigen Esquilinus binnen de Amsterdamse grachtengordel. Bij het ministerie van WVC zullen dergelijke ambities niet snel gedwarsboomd worden: onder een minister die evenveel besef van cultuur heeft als de hond van Willy Walden, kom je met een beetje verstand van zaken heel ver. Iedereen die er blijk van geeft meer dan drie boeken per jaar te lezen en zijn gezicht op de juiste tijden laat zien in de foyers van het Concertgebouw en de Stopera, kan zich binnen korte tijd ontwikkelen tot een hedendaagse mecenas, of cultuurpaus. Nederland kent tegenwoordig zoveel kunstpausen, dat er een heuse lijst van te maken is. Er valt ook een boek over te schrijven: Wie maken en breken de kunst luidt de ondertitel van de bundel De cultuurelite van Nederland, die verscheen onder redactie van Theo Stokkink en waarin de voze geheimen van het Vaticaan van onze cultuur onthuld worden; hoewel het er eerlijk gezegd af en toe op lijkt dat de auteurs de spinnewebben van hun onderwerp met hun eigen muizenissen verwarren, zoals vaak bij dit soort onthullingsjournalistiek. Het eerste schandaal is er al. In zijn bijdrage ‘Rekenmeesters in muziek’ opent Luc Knödler de frontale aanval op de Heilige Stoel van de vaderlandse muziekwereld; de huidige paus heet Reinbert de Leeuw. In de Haagse Post van afgelopen week wordt gretig ingegaan op de beschuldigingen aan het adres van De Leeuw, die als bestuurder subsidies schijnt te hebben gevoteerd die hij als musicus incasseerde. De schrijver van het artikel, Henri de By, ziet ‘het geval-Reinbert de Leeuw’ als een droevig voorbeeld van verworden idealisme: ‘Twintig jaar geleden rammelde de componist en pianist nog luidruchtig aan de poort van het muziek-establishment door samen met andere Notenkrakers een uitvoering van het Concertgebouworkest onder leiding van Bernard Haitink te verstoren. Bij de eerste maat barstte er een kakofonie van knijpkikkers en ratelaars los. (...) Vandaag prijkt zijn naam (...) op de zeventiende plaats van de kunstpausen-top die Gerlof Leistra onlangs voor het Nieuwsblad van het Noorden samenstelde.’ Het is interessant te zien hoe De By de mythe van het idealisme, door de generatie van de jaren zestig zorgvuldig in stand gehouden, klakkeloos overneemt. Ik zelf zou zeggen dat je van een man die zich een Notenkraker noemt en met een knijpkikker in het Concertgebouw gaat zitten, alles kunt verwachten. Het is onzin om de volgevreten geborneerdheid en ordinaire baantjesjagerij waaraan je tegenwoordig de voorhoede van de jaren zestig kunt herkennen als een jammerlijke teloorgang te beschouwen; lees een oud nummer van Aloha en je begrijpt precies hoe André van der Louw heeft kunnen worden wat hij is, denk aan de Aktie Tomaat en de theatrale achterlijkheid van Josine van Dalsum is verklaard. Nieuw links is oud rechts geworden, het idealisme van die jaren is vanaf het begin doortrokken geweest van een onvervalst opportunisme. Het is goed wanneer er eens schoon schip gemaakt wordt. De Leeuw heeft zijn tijd gehad. Maar dode pausen moeten worden opgevolgd, geen enkele Heilige Stoel kan lang leegblijven, het geld zal hoe dan ook verdeeld moeten worden. Wie verwacht dat een nieuwe generatie alsnog de rechtvaardigheid zal uitvinden, is naïef of hypocriet: ‘Maak plaats, maar houd die stoel voor mij warm.’ |
|