Breitners wasmand
‘Dat is een klein ventje met een spits gezicht, leevendige oogen en een puntig geel baardje,’ schreef de componist Alphons Diepenbrock in 1888 over de schilder G.H. Breitner. Dat is opmerkelijk want de (voor de tijd waarin ze gemaakt werden) nogal robuuste schilderijen van Breitner doen ook een robuuste schilder verwachten. De portretfoto's die Willem Witsen van Breitner maakte geven over zijn fysiek weinig uitsluitsel. Paul Hefting citeert deze uitspraak in het boek over en met De foto's van Breitner dat, tegelijk met een tentoonstelling in het Haarlemse Teylers Museum, bij de SDU is verschenen (f 49, -). Breitners foto's doken in 1961 op toen de zoon van de Haagse kunsthandelaar J.H. Siebenburg ze schonk (‘een wasmand vol’) aan het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie in Den Haag. De kunsthandelaar had ze van Breitners weduwe gekregen. Indertijd is er toen ook een kleine tentoonstelling van gemaakt. Later zijn van verschillende kanten nog meer negatieven boven water gekomen. Het boek en de tentoonstelling werden nu gemaakt omdat het honderd jaar geleden is dat Breitner waarschijnlijk met fotograferen begon. Maar ook om een andere reden: de zorgvuldig bewaarde negatieven zijn sterk in kwaliteit aan het verminderen, zodat werd besloten er nieuwe afdrukken van te maken op het duurzame barietpapier. Dit feit heeft wonderlijke consequenties: op de mooie tentoonstelling in het Teylers Museum is te zien dat Breitners oorspronkelijke foto's een gelige of sepia-achtige kleur hadden. Door de vergrotingen die nu werden gemaakt en door de nieuwe afdrukken is die kleur verdwenen en heeft plaatsgenaakt voor contrastrijke zwart-witfoto's. De consequentie hiervan is weer dat wat er op de foto's te zien is veel duidelijk is dan op de sepia-afdrukken van Breitner. De kwaliteit van de negatieven is wisselend; over het algemeen is er altijd wel iets mee: vlekkerig, door vocht aangetast, te donker, te licht,
half gelukte foto's. Dit gaat echter allerminst ten koste van de charme van de foto's. Ze krijgen er onbedoeld iets artistieks van, alsof Breitner met zijn foto's al aan het schilderen was. Ze werden door hem ook als basis voor zijn schilderijen gebruikt, vanaf ongeveer 1889, het jaar waarin uit zijn brieven valt op te maken dat hij zich daadwerkelijk voor fotografie gaat interesseren. Breitners manier van fotograferen had direct met zijn schilderijen te maken: de dynamiek, de bijzondere hoek van waaruit iets gezien werd, de robuuste schimmigheid, dat legde hij al op zijn foto's vast, al werd het schilderij uiteindelijk duidelijk anders. In zijn informatieve schets van Breitners leven in het boek citeert Paul Hefting uit de roman Manette Salomon van de gebroeders Goncourt een uitspraak van de hoofdpersoon Chassagnol waaraan Breitner waarschijnlijk zijn schilderkunstig credo heeft ontleend. In een brief uit 1882 schrijft Breitner in die geest: ‘Ik zal menschen schilderen op de straat en in de huizen, die ze gebouwd hebben, 't leven vooral. (...) Een markt, een kaai, een rivier, een bende soldaten onder een gloeiende zon of in de sneeuw is net zoo goed en meer geschiedenis dan “De nichtjes van Spinoza komen hem bezoeken vergezeld van hunne mamma”.’ Hij heeft zich hier, gezien ook zijn foto's, nauwkeurig aan gehouden, want de opsomming die Breitner geeft, valt bijna samen met de thematische indeling die voor het boek en de tentoonstelling werd gemaakt: boten in de Amsterdamse gracht, op de rivier, spelende kinderen, bouwputten, afgebroken huizen, paarden, naakten, het leven in buurten, familieleven. Er zijn natuurlijk wel meer foto's die een idee geven van die tijd (Jacob Olie, Pieter Oosterhuis, A. Greiner), maar de foto's van Breitner hebben toch iets speciaals omdat ze in hun gehavende staat iets extra's hebben, alsof ze op het laatste moment voor de ondergang zijn gered.
JS