Borgeses vrouwen
Giuseppe Antonio Borgese, in 1882 in een Siciliaans bergdorp - ‘met de muilezel een dag en een nachtreizen vanaf Palermo’ - geboren, verliet al op achttienjarige leeftijd zijn geboortestreek om zich in Florence verder te gaan wijden aan zijn studie letteren. De jongeman moet talent hebben gehad, want al ras publiceerde hij in vooraanstaande tijdschriften, naast het blad Hermes, dat hij zelf oprichtte. Niemand minder dan Benedetto Croce nam hem onder zijn hoede en verzorgde de uitgave van Borgeses doctoraalscriptie. Later verkeerde de wederzijdse bewondering overigens in grim, evenals de verhouding met Gabriele d'Annunzio, aan wie Borgese in eerdere jaren aparte monografieën had gewijd. Zijn principes waren hem echter heilig. Een glanzende carrière in Italië (Borgese werd op jonge leeftijd hoogleraar esthetica aan de Universiteit van Milaan) werd in 1931 vrijwillig afgebroken, doordat hij als één van slechts dertien van de twaalfhonderd Italiaanse hoogleraren weigerde een eed van trouw aan het regime van Mussolini te zweren. Hij vertrok naar Amerika, waar hij doceerde, en kwam pas in 1946 terug, inmiddels gehuwd met een dochter van Thomas Mann.
Gedurende een periode van tien jaar, in de jaren twintig, schreef Borgese zelf ook literair werk. Een van de boeken uit die periode heette Le belle (1927), een bundel korte verhalen of portretten van vrouwen, in de trant van Maarten Maartens' Vrouwen die ik heb gekend. Leonardo Sciasca bracht ze in 1983 met een heruitgave opnieuw onder de aandacht van het Italiaanse publiek. Een selectie van tien verhalen uit deze bundel is door Anthonie Kee vertaald onder de titel Schoonheden (Goossens, 87 p., f 17,50). Afgezien van het feit dat er geen inhoudsopgave in staat, is er weinig op dit boekje aan te merken. Er is in vloeiende zinnen getracht recht te doen aan het origineel. Borgese schrijft uiterst beeldend, met een scherp oog voor het veelzeggende detail. In alle verhalen die, juist door het welgekozen detail, veel langer lijken dan ze qua woordental zijn, hangt een sfeer van tijdloosheid en verstilling. Alsof de beschreven vrouwen op een cruciaal, tekenend moment in hun leven zijn gevangen. Ook wanneer er handelingen plaatsvinden, niet zelden gepaard gaand met hartstochtelijke gevoelens, wekt Borgese de indruk dat alles al vast staat, dat wat de mens onderneemt per definitie onder een ongelukkig gesternte geschiedt, en dat het ook zo moet zijn. De verteller zelf leeft als het ware alwetend en vol mededogen mee. Sommige verhalen zijn zelfs in de ik-vorm geschreven. En het intrigerende is, dat ook hierin de door het grote en kleine noodlot geschapen afstand tot de gebeurtenissen bewaard blijft. Borgese doet bij vlagen sterk denken aan Rilke. Door de vertellingen heen proeft men ook iets van Rilkes ‘heilige Einsamkeit’, de eenzaamheid van de man die zegt: ‘halte die goldenen Türen zu, vor denen die Wünsche warten.’ Het is te hopen dat hier meer van Giuseppe Borges zal verschijnen.
NM
Aan deze pagina werkten mee: Niek Miedema, Diny Schouten en Judith Staghouwer