Mario Vargas Llosa
Vervolg van pagina 1
mensen het niet altijd aangename schouwspel van hun ellende en kwelling blijven voorzetten,’ schrijft hij in het eerste essay uit 1967. Vargas Llosa is sindsdien niet voor de verleiding van de macht bezweken en heeft in de loop der jaren het verschil tussen politiek en literatuur alleen maar aangescherpt. Voor de politiek ziet hij niets in ‘romantiek’ (net als Konrád), maar in de literatuur kan de schrijver juist al zijn ‘romantiek’ kwijt, want de ‘roman is een amoreel genre, of liever gezegd, een genre met een ethiek sui generis, waarvoor waarheid of leugen uitsluitend esthetische begrippen zijn’.
Het valt wel op dat Vargas Llosa de scheiding tussen politiek en literatuur scherp trekt: in de politiek is hij voor pragmatisme en rationalisme, in de literatuur voor het uitleven van alle verwoestende impulsen van mensen. Hoe scherpzinnig Vargas Llosa ook is, dit is een scheiding die een al te simpele indruk maakt. De literatuur wordt op deze manier de afvalbak van een cultuur, een reservaat waarin men kan uitrazen: ‘aangezien het onmogelijk is de geest van verwoesting in de mens uit te roeien - omdat deze de prijs lijkt te zijn voor de inventieve kracht waarmee hij is begiftigd - is het het beste om hem steeds meer naar het gebied van de literatuur te geleiden, waar hij bijna zonder risico's tot kalmte kan worden gebracht’. Dit mag simpel zijn, je zou het ook realistisch kunnen noemen, maar dan een realisme dat uit zelfkennis voortkomt. Kennelijk huizen er in Vargas Llosa zulke sterke verwoestende impulsen dat hij deze bescherming nodig heeft. In een interview zei hij eens: ‘I am a twentieth century man with primitive reactions, insights and instincts. (...) I am half civilised and half primitive. The conflict is clear in all my novels.’ Voor iemand met zulke verwoestende impulsen zou het verdedigen van de ‘grijze revolutie’ een bovenmenselijke opgave moeten zijn: het bedrijven van niet-spectaculaire politiek op basis van een aantal saaie maar consequent geldende principes, waarvan vrijheid van informatie de belangrijkste is. Maar dat is het niet. Vargas Llosa heeft vanaf het moment dat hij in de jaren zestig de romantische politiek vaarwel zei altijd als een domper gewerkt op het politieke enthousiasme van intellectuelen en de scherpste kritiek op hen geleverd als ze zich met welk regime ook solidair verklaarden, van Pinochet (Borges) tot Castro (Márquez). Opvallend daarbij is dat hij die schrijvers nóóit als schrijvers afvalt; hij zal nooit kritiek op hen leveren zonder er tegelijkertijd bij te
vertellen hoezeer hij hen als schrijver bewondert.
Vargas Llosa is een retoricus met alle kenmerken van ‘der Grossschriftsteller’ Arnheim uit De man zonder eigenschappen van Robert Musil, als hij moreel niet juist voor precies het tegenovergestelde stond. Zijn ideeën en essays zijn niet erg oorspronkelijk, maar ze staan wel altijd aan de goede kant. In Europese verhoudingen is er weinig spectaculairs of oorspronkelijks aan een schrijver die consequent het doel en de middelen weet te onderscheiden, nooit het doel de voorrang zal geven, maar altijd kijkt of de middelen wel door de beugel kunnen. Dit is de prijs die de literatuur moet betalen; ook Orwell wordt om deze reden wel saai gevonden. Vargas Llosa is het type van de bemiddelaar voor de goede zaak die ‘Latijns Amerika’ heet, zodat hij naar aanleiding van een aanval op hem door Mario Benedetti schrijft: ‘Ik zou alleen willen dat hij toegeeft dat geen enkel standpunt het voorrecht geniet onfeilbaar te zijn en dat we dan ook alle standpunten in een dialoog met elkaar moeten confronteren, een dialoog die ons allen zal verrijken en waarin we onze stellingen wijzigen of versterken.’ Hier is niets mis mee, behalve dat Vargas Llosa op zulke momenten niet de inventieve schrijver van romans is als Het groene huis of De oorlog van het einde van de wereld, maar de sociaal-democratische burger Vargas Llosa die de taal spreekt van alle fatsoenlijke burgers van Latijns Amerika.
Soms is Vargas Llosa ook een schrijver die in zijn eigen schema's verstrikt raakt. Dat de literatuur in de kern voortkomt uit ontevredenheid, zoals hij beweert, is plausibel. Maar in zijn ijver maakt hij het tot iets absoluuts. Niet alleen de schrijvers zijn nooit tevreden, maar de mensen in zijn algemeenste algemeenheid: ‘De mensen zijn niet tevreden met hun lot en bijna iedereen - rijk of arm, geniaal of middelmatig, beroemd of onopvallend - zou anders willen leven dan hij doet.’ Zou dat zo zijn? Dat rijke, geniale en beroemde mensen anders zouden willen leven dan ze doen? Dat lijkt me overdreven. Maar het geeft wel aan dat Vargas Llosa met te simpele categorieën werkt. Dat alle mensen altijd ontevreden zouden zijn is empirisch onhoudbaar en een al te romantisch idee.
Er is nog een ander voorbeeld waarmee kan worden geïllustreerd dat Vargas Llosa in zijn essays soms pragmatisch te werk gaat. In het in het begin gegeven citaat over de last aan traditie die elke Latijnsamerikaan met zich meedraagt (afkomstig uit een recente politieke lezing, afgedrukt in NRC Handelsblad van 23 februari 1989) zegt hij dat de modernisering van de politiek inhoudt dat deze traditie overwonnen moet worden. Dat is nog een hele strijd, want uit zichzelf bevrijden de Latijnsamerikanen zich er niet van (heeft diezelfde traditie geleerd). In het titelessay van deze bundel (dat een verdediging is van de eeuwige en universele impuls tot vrijheid) noemt hij deze traditie helemaal niet meer en doet hij alsof de impuls tot vrijheid een altijd aanwezig gegeven was en is bij Latijnsamerikanen: ‘Ondanks de honger, de economische onrechtvaardigheid, de tegenslagen en de wanhoop waaruit het leven voor onze volkeren bestaat, hebben zij de dorst naar vrijheid niet verloren en zijn zij niet van zins lieden te volgen die hen, met het argument dat hun problemen zo beter opgelost kunnen worden, juist van de vrijheid zouden beroven.’ In het eerste citaat was het nu juist zijn probleem dat Latijnsamerikanen die ‘lieden’ altijd gemakkelijk hebben gevolgd, dat was hun ‘traditie’. In dit citaat hebben zij ineens altijd een ‘dorst naar vrijheid’ gehad die deze neiging weerstaat. Hoezeer Vargas Llosa ook tot de intellectuele aristocratie behoort die onder alle omstandigheden haar onafhankelijkheid behoudt, zijn politieke impulsen zijn misschien sterker dan hij zichzelf wil toegeven en dat heeft dan ook ‘pragmatische’ toespraken tot gevolg. Maar dit politieke pragmatisme is van de laatste tijd; door de jaren die deze essays bestrijken groeide hij vooral uit tot de waakhond van de middelen in de politiek.
■