De waakhond van de middelen
Carel Peeters
Wanneer een westerse schrijver een lang essay zou schrijven over de noodzaak van een ‘intellectuele aristocratie’ in de cultuur zou dat een vreemde indruk maken. De combinatie intellectueel en aristocratie is hier nauwelijks denkbaar, aangezien in de westerse cultuur het denken in een dergelijke hiërarchie nooit op enige schaal heeft bestaan, zelfs niet als men ‘aristocratie’ alleen maar als ‘bij wijze van spreken’ opvat. Het is ondenkbaar dat intellectuelen als Hans Magnus Enzensberger, Günter Grass, George Steiner of Susan Sontag het over de intellectuele aristocratie zouden hebben. Wanneer er iets dergelijks in de recente geschiedenis de kop opstak ging het om maanzieke schrijvers die hun ‘aristocratie’ ontleenden aan bewegingen die banden hadden met het fascisme, zoals de Italiaanse schrijver Gabriele d'Annunzio (met Mussolini) of de Franse schrijver Charles Maurras (met de Action Française).
Maar het is wel degelijk mogelijk om van een ‘intellectuele aristocratie’ te spreken, het hangt er alleen maar van af wie het doet en waar hij zich op de wereld bevindt. Wanneer de Hongaarse schrijver György Konrád het doet in zijn boek Antipolitics (1984) is het onmiddellijk duidelijk dat het een manier is om het zelfrespect van Hongaarse intellectuelen uit te drukken in een politiek en cultureel klimaat dat intellectuelen niet serieus nam (nam, omdat het politieke klimaat sinds enige tijd aanmerkelijk verbeterd is). De ironische ernst waarmee Konrád de politiek en cultuur in zijn romans en essays altijd heeft geanalyseerd, stelt hem in staat om van de ‘intellectuele aristocratie’ te spreken, bij hem betekent dat immers ‘a little open aristocratism’ dat loyaal is aan Montaigne, Spinoza, Goethe en Tolstoj, ‘the spiritual authority that the most significant writers, thinkers, scholars and artists have exercised for thousands of years’. Enige loyaliteit aan staatshoofden of partijsecretarissen hoort daar niet bij. Het ambiëren van enigerlei politieke macht evenmin. Aristocratie betekent bij Konrád dat intellectuelen ‘doen en door zullen gaan te doen wat ze graag doen’, en dat is hun onafhankelijkheid bewaren onder alle omstandigheden. Dat is hun ‘aristocratie’.
DE CULTUUR VAN DE VRIJHEID
en andere essays 1967-1985
door Mario Vargas Llosa
Vertaling Mieke Westra
Uitgever Meulenhoff, 205 p., f 34,50
david levine
Mario Vargas Llosa's essays over romantiek in politiek en literatuur
Het is altijd verhelderend om van schrijvers uit een ander politiek en cultureel klimaat over onderwerpen te lezen die ons ook aangaan. Het andere perspectief kan ervoor zorgen dat wat eerst vanzelfsprekend was ineens iets bijzonders wordt. Er heeft dan een bewuste of onbewuste herijking plaats van het onderwerp, misschien zelfs wel een herwaardering. Dit is het effect van het lezen van het werk van Konrád, en ook van Mario Vargas Llosa, een even universeel intellectueel, en ook een uit een politiek en cultureel klimaat waarin alles wat hier vanzelfsprekend is, nog enigszins exotisch is. De titel van de lezing die Vargas Llosa enkele jaren geleden ter gelegenheid van het negentigjarig bestaan van de uitgeverij Meulenhoff hield, De cultuur van de vrijheid, heeft iets mufs. Immers over dit onderwerp is men in Europa nooit uitgepraat geraakt en alles lijkt er zo ongeveer wel over gezegd. Als filosofisch thema leidt ‘vrijheid’ een zwemmerig leven, omdat het door de bank genomen in het Westen een politieke en culturele werkelijkheid is. Maar voor iemand als Vargas Llosa, hoe universeel hij ook is, is het een thema dat allerminst vanzelf spreekt: hij komt uit een land (Peru) en een cultuur waarin tot voor kort het politieke mechaniek van de bananenrepubliek aan het werk was, waardoor de ene dictatuur werd vervangen door de ander. Wanneer hij in de genoemde lezing het idee van de vrijheid terugvoert op de Helleense cultuur vertelt hij voor ons niets nieuws. Maar voor een Latijnsamerikaan is het niet zo gewoon om met een vrijheidsbegrip te werken dat zijn oorsprong heeft in de oude Grieken. Dat is hun cultuur niet. Vargas Llosa onderscheidt zich dan ook van veel andere Latijnsamerikaanse intellectuelen omdat hij een universeel idee van democratie verdedigt en in die geest een politieke modernisering voorstaat die strijdig is met de Latijnsamerikaanse traditie. In het ‘eenwenoude verhaal’ van Latijns Amerika speelde
‘vrijheid’ een minimale rol: ‘Op iedere Latijnsamerikaan rust de druk van de traditie waardoor hij alles verwacht van een persoon, een institutie of een mythe die machtig of verheven is, en waarvoor hij zijn burgerlijke plichten aflegt. Deze dominante rol is in het verleden gespeeld door gruwelijke keizers, Inka-, Maya- of Aztekengoden, en later door de Spaanse koning, de kerk en de wrede charismatische leiders van de twintigste eeuw. Tegenwoordig heeft de staat deze functie.’
Vargas Llosa is vanwege zijn verdediging van de democratie als universeel politiek principe herhaaldelijk in botsing gekomen met andere Latijnsamerikaanse schrijvers, zoals Gabriel García Márquez en Mario Benedetti, omdat zij (het concrete voorbeeld) het Cubaanse model voor Latijns Amerika verdedigen. Terzeldertijd hekelde hij Europese intellectuelen (zoals Günter Grass) die het Cubaanse model voor Latijns Amerika aanvaardbaar vinden, maar niet voor Europa. Vargas Llosa is in de loop van de laatste vijftien jaar herhaaldelijk voor ‘rechts’ uitgemaakt omdat hij bevrijdingsbewegingen niet voldoende steunde en maar bleef hameren op het respecteren van de essentiële vrijheden. De politieke modernisering van Peru gaat hem zo aan het hart dat hij sinds een halfjaar de leider is van de Movimiento Libertad, een politieke partij van het midden die de Peruaanse economie onder meer door actieve buitenlandse investeringen uit het slop wil halen, zonder angst voor het geld en de invloed van multinationals. Het klinkt tegenstrijdig, maar Vargas Llosa heeft geen politieke ambities, hij heeft ‘geen politieke roeping’ en beschouwt zijn (tijdelijke) politieke werk als ‘een grote opoffering’. Hij is een pragmaticus die nu kennelijk de mogelijkheden ziet om iets constructiefs te doen tegen de ellendige armoede in Peru.
Dat Vargas Llosa al zo lang een politieke invloed uitoefent op de Latijnsamerikaanse politiek en cultuur (en nu zelfs nog meer dan vroeger in de schijnwerpers staat) lijkt in tegenspraak met wat hij in zijn essays schrijft over de functie en betekenis van de literatuur. De literatuur staat haaks op de politiek, het is een antagonistische combinatie. Behalve het verdedigen van de essentiële vrijheden heeft volgens Vargas Llosa de politiek van de literatuur niets anders te verwachten dan kritiek: ‘De schrijver die aanspraak mag maken op die naam, zal de
Vervolg op pagina 4