De uil als voorwendsel
‘Heer, waarom zijn er zoveel vragen?’ Het moet niet goed mogelijk zijn om de wonderen van Gods mooie natuur te beschouwen zonder iets van geloof in een ‘Hij, die 't Al bestiert.’ Koos van Zomeren geeft in elk geval blijk van bescheiden gelovigheid in de ‘woordminiaturen’ die hij verzamelde in Uilen (De Arbeiderspers, f 14,90). Zijn penvoering steekt die van tekenaar Siegfried Woldhek naar de kroon, zodat ze er samen een adembenemend mooi boekje van maakten. Van Zomerens hartstochtelijk ‘vogelen’ ís ook spannend, zelfs voor de lezer die geen idee had hoe bevredigend het kan zijn om drie uur lang wachten (in kou en mist, op een onchristelijk vroeg uur) beloond te zien met veertig seconden klapwieken van een ransuil: ‘Het klink zoals me verteld was, alsof je twee leren handschoenen in elkaar slaat. Flap-flap-flap.’ Van Zomeren schildert met liefde de ransuil, de bosuil, de steenuil, de kerkuil, de velduil en de dwergooruil (‘Ik wist meteen dat ik een stuk over ze zou schrijven en dat ik daarin de vraag zou opwerpen waaraan ze hun naam danken: dwergachtige ooruilen of uilen met dwergoren?’); een liefde die, zoals warme gevoelens nu eenmaal met zich meebrengen, beheerst wordt door angst - de tellingen van broedparen waarover Van Zomeren bericht zijn in de meeste gevallen onrustbarend. Hoe kan een steenuil overleven in de Betuwe? Van Zomerens opgetogen miniaturen - met prachtige titels: ‘De uil als staldeurdeler’; ‘De uil als voorwendsel’; ‘De uil als droom’ - eindigen nogal eens in mineur, zoals in ‘De uil als uk’: ‘Hoogstambomen gerooid, houtwallen gesloopt, overhoekjes in cultuur genomen. En waarvoor? Om redenen van economische bedrijfsvoering? Dat zal wel, ja, maar wat is er economisch aan doorgedraaide appels? Of met andere woorden: hoe
welvarend zou dit land zijn zonder steenuilen?’ Van Zomerens mooiste zinnen staan in het schilderijtje waarmee Uilen besluit (‘De uil als sleutelgat’): een bijna mystieke ontmoeting met een ten onrechte als dwergooruil geïdentificeerde steenuil bij knalroze zonsopgang in de Abruzzen: ‘Dwergooruilen, dan wasje pas echt een eind van huis. Ik had ze nooit eerder gezien en een vogel die je voor het eerst ziet is, ook al bestaat hij sinds het begin der tijden, een nieuwe soort. Het noteren van nieuwe soorten vormt een van de charmes van het vogelen, je ordent de schepping naar een eenvoudige norm.’
DS