Burgemeester
In We passeerden het Vrijheidsbeeld, een selectie uit de artikelen over Amerika die Hofland voor NRC Handelsblad schreef, kan men hetzelfde verschil in waardering tussen het tijdperk en zijn personificatie constateren. Hofland is naar Amerika gegaan om zijn blik te verruimen. Zijn superieuren, geeft hij ruiterlijk toe, konden bij het lezen van zijn krantestukjes niet langer een geeuw onderdrukken. Hij werd naar Manhattan gestuurd, het ‘paardemiddel’ voor journalisten die dreigen in te slapen.
De laatste keer dat Hofland New York bezocht, was in 1980. De stad maakte toen geen plezierige indruk op hem, ‘een metropool vol ergernissen en kwaadaardigheid’. De mensen stonden in de rij voor de benzinepompen en in de subway liepen psychopaten rond die wachtende passagiers onder de trein duwden. ‘Het was toen wel duidelijk dat Carter er niet veel van had gemaakt,’ schrijft Hofland. ‘De supermacht was een beetje meelijwekkend geworden.’
Maar bij zijn terugkeer in 1985 zag het er op straat helemaal anders uit: ‘mannen met pakken, vesten en dassen en gepoetste schoenen’ en ‘vrouwen met rokken’. Alles volgens de laatste mode. In de wagons van de subway rook het naar zeep en parfum. En Hofland noteert dit fraaie beeld: ‘Aan de rij van aluminium lussen die de staande passagiers houvast moeten verschaffen, achter elkaar acht vrouwenhanden, allemaal met dezelfde puntige, roodgelakte nagels.’
Is dit allemaal aan Reagan te danken? Het is moeilijk voor te stellen als men Hoflands beschrijving van een televisieoptreden van de president leest. Reagan werd weer eens aangevallen door het bij ons niet zo bekende type van de ‘waakse journalist’, een wezen, aldus Hofland, dat er plezier in heeft om ergens zijn tanden in te zetten, daarbij niet langer gehinderd door gevoelens als naastenliefde en medemenselijkheid. ‘Daar kwam weer een moeilijke vraag,’ schrijft Hofland. ‘De president kreeg ronde blauwe kinderogen. Je hoorde hem bijna rondrommelen in zijn bovenkamer. “Ik heb het geweten,” zeiden we vroeger als we in zo'n situatie voor het bord stonden.’ Het tafereel van de bedremmelde president die geen uitweg ziet, wekte Hoflands medelijden: ‘Daar zag ik de radeloosheid van de oude dag, die iedereen staat te wachten als hij maar lang genoeg leeft.’
In tegenstelling tot Ronald Reagan is Ed Koch de zelfverzekerdheid in eigen persoon. Dat blijkt uit het stukje Burgemeester, het leukste uit de bundel. Wandelend in de Hudsonstraat komt Hofland langs het café waar Dylan Thomas zich nog heeft doodgedronken, maar waar het nu vergeven is van de yuppies, ‘zich jong achtende mensen die zich verzadigen aan het perpetuum mobile van het succes en zodoende de ruimte onbewoonbaar maken’. Hij heeft juist besloten niet naar binnen te gaan, als een grote kale man het café verlaat die Hofland groet met een amicaal ‘hi’. Hofland zegt ook ‘hi’ en meteen weet hij het: Ed Koch, de burgemeester!
Deze tevreden stemmende gebeurtenis leidt Hofland tot het oordeel dat een stad het volgende niet kan missen: ‘Een breed water dat toegang geeft tot zee (het IJ mag ook) en een burgemeester met wie je een groet uitwisselt.’ En hij besluit zijn stukje met: ‘Dan komt de rest vanzelf.’ Bij een minder begaafd stukjesschrijver denk je: wat een onzin. Bij Hofland lees je deze conclusie met instemming.
Hofland heeft dus voornamelijk in New York vertoefd, ‘waar de mensen meer ondernemen en minder obstakels tegenkomen als ze doen waar ze zin in hebben.’ Maar hij is ook met de bus naar Atlanta in Georgia gegaan en met de trein naar Oakland, Californië, waar hij ook San Francisco bezocht. Die treinreis ving hij aan in Denver. Deze stad ontlokt hem deze overpeinzing: ‘de gebroeders Dalton, Billy the Kid, Lucky Luke en nu weer Dynasty. Het is altijd weer een wonder, opeens zelf op zulke historische grond te staan. Zou me meteen ook zoveel te binnen schieten als ik bijvoorbeeld voor het eerst in Coevorden uit de trein was gestapt? De vaderlandse geschiedenis van de Amerikanen is de enige ter wereld die ook exportartikel is.’
Gelukkig weet Amerika zich in Nederland verzekerd van een paar bekwame inheemse agenten.
■