De positie van de buitenstaander
Jan Brokkens rondzendbief uit Afrika
De moordenaar van Ouagadougou door Jan Brokken De Arbeiderspers, 144 p., f 25,-
Louise Fresco
Het literaire reisverslag heeft zich zo langzamerhand een volwaardige plaats veroverd in de Nederlandse letteren. Buitenlandse voorbeelden zijn er genoeg: V.S. Naipaul (bijvoorbeeld in An Area of Darkness, of A Turn in the South). Jonathan Raban, Colin Thubron. Ze dienen nog steeds als leidraad, maar niet meer uitsluitend sinds ons taalgebied verrijkt is met boeken als Een barbaar in China (Adriaan van Dis), Een avond in Isfahan (Cees Nooteboom) of Terug naar Kongo (Lieve Joris). Een interessant aspect in deze ontwikkeling betreft overigens de rol die dag- en weekbladen hebben gespeeld als proeftuinen waarin een eerste, voorlopig verslag wordt gedaan van de omzwervingen van de auteur. Wat opvalt in alle recente bijdragen van minder gevestigde auteurs dan bijvoorbeeld Nooteboom is dat fysieke en/of culturele afstand een noodzakelijke voorwaarde lijkt te vormen voor een literair produkt. Ik heb dat wel eens eerder de inflatie van het reisverhaal genoemd: steeds verder, steeds vreemder, steeds ongerepter. Pas daar in den vreemde komt de schrijver (m/v) in een staat waarin hij de contrasten met zijn eigen maatschappij en opvoeding onder de loep kan nemen. Vaak heeft het literaire reisverslag niet zozeer tot doel om een beeld te geven van het leven in andere gebieden (al of niet in vergelijking met elders), maar is het vooral een aanleiding tot ontboezemingen van de reiziger over zijn positie als eeuwige buitenstaander. Afhankelijk van het talent van de schrijver kan dat een bijzondere dimensie van vervreemding opleveren, of een groeiende ergernis bij de lezer teweegbrengen over diens gebrek aan inlevingsvermogen en betrokkenheid. In An Area of Darkness bijvoorbeeld staan passages waarin de verbijstering van de auteur over de doelloze en ondoorzichtige bureaucratie prachtig verwoord zijn: de vervreemding is hier een noodzakelijk middel dat de
situatie in India treffender weergeeft dan een gedetailleerde beschrijving van het functioneren van de ambtelijke molens.
In zijn nieuwste boek, De moordenaar van Ouagadougou, geeft Jan Brokken in een tweetal literaire verslagen een weerslag van de reis die hij begin vorig jaar naar Ivoorkust en Bourkina Faso maakte. Naar ik me stellig meen te herinneren is een deel ervan al eerder als reportage in de Haagse Post verschenen (hoewel het colofon daar niet naar verwijst). Het is merkwaardig dat iemand die zo'n adembenemend boek met portretten van musici heeft geproduceerd, zo ver van zijn onderwerp af blijft staan. Het buitenstaanderschap van Brokken, als ik het zo mag betitelen, lijkt echter een gevolg van onmacht meer dan een bewuste strategie. Met musici heeft Brokken een duidelijke affiniteit, en met Afrika niet. En wat erger is, hij staat zich geen duidelijke gevoelens van afkeuring of sympathie voor dit werelddeel toe, met als resultaat een kleurloos reisverslag zonder hoogtepunten. Aangezien het zo zelden voorkomt dat Afrika tot onderwerp wordt gekozen in de Nederlandse literatuur, heb ik me lange tijd afgevraagd wat de oorzaak is van deze teleurstellende conclusie. Aan Brokkens literaire talent ligt het niet. Zijn beschrijvingen van westerlingen in dat werelddeel zijn, hoe onuitgewerkt ook, wel degelijk overtuigend. In een paar zinnen worden zij neergezet: Gilberte, de grillige Française in haar huis met wuivende gordijnen die de dag begint met een biertje, of Borremans, de oude banjospeler die ooit bleef hangen na een concert en nu ‘een broodmagere dwerg die pas halverwege zijn levenswerk is, het samenstellen van de Grote Encyclopedie voor Franstalig Afrika’.
De onderwerpen, zoals bijna alles in Afrika, zijn dramatisch genoeg, dus ook daar ligt de oorzaak niet. Of misschien toch wel, omdat de complexe thema's die onder de oppervlakte verscholen liggen in De moordenaar van Ouagadougou een meer uitgewogen behandeling vragen dan Brokken biedt. Het titelverhaal is een poging tot reconstructie van de gebeurtenissen die hebben geleid tot de moord op Thomas Sankara, president en militair leider van Bourkina Faso, door zijn vriend en handlanger Blaise Compaoré. Van kameraden in opleiding in Marokko die in allerlei opzichten elkaars tegenpolen vormden, worden zij tot medestanders in de strijd om de hervorming van hun land, en later tot vijanden als hun opvattingen over de weg van de revolutie steeds meer uiteenlopen. Tot het moment dat Compaoré zich genoodzaakt voelt om zijn vriend aan de kant te zetten en zelf de macht over te nemen. Helaas wordt dit drama van Shakespeariaanse allure vooral weergegeven via de woorden van anderen en voornamelijk in de indirecte rede, hetgeen een dubbele indirectheid oplevert en daardoor veel spanning verloren laat gaan. Wat jammer ook dat Brokken ons niet meeneemt op een ontdekkingstocht waarin hij de feiten zoals ze zich aan hem in al hun tegenstrijdigheid en verwardheid voordoen, in stukjes en beetjes aan ons presenteert. Wat een aangrijpende zoektocht had kunnen worden, is zo vervallen tot het verhaal van een buitenstaander die ons op geen enkel moment bezielt.
Het tweede verhaal, ‘Een basiliek in het regenwoud’, beschrijft Brokkens bezoek aan Yamoussoukrou, het geboortedorp van de president van Ivoorkust dat door hem tot nieuwe hoofdstad is gebombardeerd. Geheel in lijn met die hoofdstedelijke allures, wordt er op enorme schaal gebouwd. Er zal een Parijs van Afrika verrijzen, of liever nog, een Rome met een echte Sint-Pieter. Brokken geeft een aardig beeld van de uiteenlopende reacties van Europeanen die dit project vooral afdoen als hoogmoed. Weinig vernemen we over wat Afrikanen er zelf van vinden, en wat we vernemen zijn - weer - vooral opmerkingen van andere Europeanen over veronderstelde reacties. Helaas heeft Brokken in dit deel de neiging gehad om zijn gebrek aan betrokkenheid te compenseren door onnodige overdrijving. Yamoussoukrou ligt niet ‘diep in het woud’ (pag. 94) maar gewoon aan de grote geasfalteerde weg naar het noorden, die voornamelijk door een beboste savanne voert. En ik heb ook nog nooit gehoord of gemerkt dat er in Abidjan elke week blanken worden neergeschoten. De sfeer van dreiging die dit zou moeten suggereren wordt verder nergens onderbouwd.
Er is nog een andere reden waarom De moordenaar van Ouagadougou zo weinig overtuigt. Beide delen van het boek zijn gegoten in de vorm van een dagboek. Het lijkt er op dat Brokken zijn oorspronkelijke dagboeknotities heeft uitgewerkt en verfraaid, want er is weinig over van de spontaniteit die dagboeken meestal karakteriseert. Er is bovendien te veel beoordeling en te weinig reflectie. Een voorbeeld, over de noodgedwongen corruptie waaraan hij zich in Abidjan moet onderwerpen: ‘Het is niet veel, maar iedere ambtenaar vraagt wat, de politieagent, de douanier, en als je niet oppast, ben je een halve reissom aan steekpenningen kwijt. Het hoort bij reizen buiten Europa, ik zeg het iedere keer weer tegen mezelf, maar het druist tegen mijn principes in, gevormd als ze zijn door vader Calvijn. Wanneer je je net aan die corrupte horde hebt ontrukt, is het verschil met Bobo-Dioulasso des te markanter.’ Hoeveel meer dan dit soort reisgidstrivialiteiten zou er niet over corruptie te zeggen zijn, en hoeveel gemiste kansen liggen er in zo'n passage om de zaak van meer dan een andere kant te belichten! Ik kan het niet laten om af en toe met spijt te denken aan André Gide wiens dagboeken over zijn reis in Centaal Afrika in het midden van de jaren twintig nog steeds behoren tot de hoogtepunten van de non-fiction. Ook Gide was een buitenstaander in Afrika, maar in tegenstelling tot Brokken gebruikte hij die positie om een uiterst nauwkeurige omschrijving te geven van wat hij om zich heen zag en uit die eigen observaties de nodige conclusies te trekken. Het is een dergelijk proces van moeizame bewustwording, waarbij de buitenstaander geleidelijk wordt gedwongen om partij te kiezen en zich bloot te geven, dat een literair reisverslag tot meer maakt dan een kruising tussen een reisgids en een rondzendbrief.
■