Tijdschrift
Tijdens het lezen van het stuk ‘Naar de Ruwenberg’ van E.P. de Bruyn in Maatstaf nummer 2 (vorige week besproken) hoopte ik dat dit voorlopig het laatste verhaal over kleine roomse jongetjes en dominerende paters zou zijn dat ik in een tijdschrift hoefde te lezen. Nu ligt nu het zogenaamde ‘katholieke nummer’ van SIC voor mij. In het 144 pagina's dikke voorjaarsnummer 1989 staan gelukkig maar weinig prozabijdragen. Met het fragment uit de roman Roomse meisjes van Ton van Reen en het verhaal Jootje van Robert Vacher heb ik alweer genoeg verdrongen en broeierige seksuele jeudgervaringen gelezen. Waarom dit soort bekentenissen van beneden de Moerdijk nou nog vervelender zijn dan die uit Oegstgeest of Maassluis, weet ik niet echt. Dat zal wel aan de achtergrond van de lezer liggen. Voor een niet-katholiek bevestigen sommige bijdragen in dit nummer een aantal hardnekkige vooroordelen. Adriaan Venema formuleert dat in zijn bijdrage nogal eenduidig. ‘Het is simpel: het fascisme komt uit het katholieke zuiden en daarover valt weinig te strijden.’ Hij ontkent geenszins dat ook katholieken een vooraanstaande rol hebben gespeeld in de illegaliteit, maar voor hem zijn uiteraard de collaborateurs en onder hen dan vooral de weifelaars en de goedpraters interessanter. In SIC graaft Venema de strijdbijl op voor een antwoord aan Henk van Gelre, die Venema een open brief schreef voor in het laatste deel van diens studie Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Het is jammer dat SIC de brief niet afdrukt, want Venema zal hem niet publiceren in zijn deel IV. Van Gelre is zo'n goedprater, die achteraf de uitspraken van Wouter Lutkie, de belangrijke man achter het fascistische tijdschrift Aristo, in een ander daglicht wil stellen. Van Gelres pogingen daartoe blijken heilloos: het
politieke standpunt van het blad Aristo is bekend en de geciteerde meningen van Lutkie zijn met geen mogelijkheid anders dan antisemitisch te interpreteren. Als dat uit van Gelres en Lutkies woorden al niet bleek, wordt het duidelijk door de weigering van Herman de Man om aan de naoorlogse opvolger van Aristo mee te werken. Mij verbaast eigenlijk de nog beleefde toon waarop De Man (die zijn gezin in de oorlog verloor) in een brief aan de redactie zijn standpunt uiteenzet. Twan Geurts bespreekt in zijn bijdrage Met hoogrood aangelopen tonsuur de werkzaamheden van de Informatie-Dienst Inzake Lectuur, kortweg IDIL, die de jaarlijkse boekenproduktie in Nederland van 1937 tot 1968 beoordeelde. Deze oordelen waren niet vrijblijvend, want de boeken die op de lijst ‘Verboden Lectuur’ kwamen werden in de rooms-katholieke boekhandel niet verkocht. Het liefst oordeelde de IDIL al naar aanleiding van drukproeven, blijkt uit de bijdrage van A.H. Bloemsma elders in dit nummer. Bloemsma, een van de oprichters van de van huis uit katholieke uitgeverij Het Spectrum, memoreert dat hij bakzeil haalde bij een boekje over de voortplanting dat hij in de jaren vijftig wilde publiceren. Dat boekje is er nooit gekomen. Ed Schilders heeft voor SIC de zesdelige Vies des Saints uit 1851 doorgeploegd en schrijft over de onsmakelijke gewoonte om in reliekhouders stukjes lijk van een heilige te bewaren en tentoon te stellen. Het mooiste is het natuurlijk om een geheel gebalsemd lichaam achter glas in je kerk te kunnen tonen. Dat brengt geld in het laatje met al die bedevaarders. Voorts lezen we in SIC over de tijdschriften Roeping en De Gemeenschap en geeft ‘onze correspondent bij de Heilige Stoel’ G.M. Meijsing in het voetspoor van de grote Maria-kenner Gerard Reve zijn wat melige visie op de onbevlekte ontvangenis.
EVA COSSEE