Een alomtegenwoordige catastrofendrift
Peter Sloterdijk staat stil bij de blinde dynamiek van de westerse wereld
Cyrille Offermans
In 1983 was De kritiek van de cynische rede van de Duitse auteur Peter Sloterdijk de literaire sensatie van het jaar. Eindelijk weer eens een filosoof die zich niets aantrok van reputaties, etiketteringen en academische plichtplegingen; eindelijk weer eens een filosoof die enkel namens zichzelf sprak; eindelijk weer eens een filosoof die kon schrijven! Maar lang zou het enthousiasme niet duren. Toen een jaar later de Nederlandse vertaling van het cynisme-boek verscheen, schijnt Sloterdijk in Bhagwan-outfit, althans in iets paars of tomaatroods te zijn gesignaleerd, en dat was uiteraard veel belangrijker dan het boek zelf. Gespeculeer en gegniffel op VPRO-radio, en ja hoor, Max Pam had het altijd al wel geweten. Daarna werd het stil rond Sloterdijk.
Althans in de Nederlandse media. De auteur had daar merkwaardigerwijs geen boodschap aan. Elk jaar verscheen er wel een boek van zijn hand: Der Zauberbaum (een roman over het ontstaan van de psychoanalyse ten tijde van de Franse Revolutie) in 1985, Der Denker auf der Bühne (een essay over Nietzsches materialisme) in 1986, Kopernikanische Mobilmachung und ptolemäische Abrüstung (een essay over moderne en postmoderne esthetiek) in 1987, Zur Welt kommen - Zur Sprache kommen (een boek waarin het pantomimisch en het logisch kosmopolitisme van Diogenes, respectievelijk Plato worden herleid tot het subversieve negativisme van Socrates) in het najaar van 1988 en, tenslotte, Eurotaoismus, dit voorjaar. Ik heb die boeken allemaal gelezen en ik kan verzekeren dat ze allesbehalve het werk zijn van de gederangeerde zonderling waar menigeen Sloterdijk voor verslijt. En, voor alle duidelijkheid, van de Bhagwan geen spoor, ook niet in Eurotaoismus.
De titel van dat boek is wel wat misleidend. Het gaat niet over het taoïsme. En de verwijzing ernaar dient ook niet als ‘alternatief’ voor een dolgedraaide westerse wereld, al klinkt er volgens de auteur iets in door van de verwondering dat ‘de Europese uitbraken in het nieuwe’ niets beters hebben opgeleverd dan ‘een alomtegenwoordige catastrofendrift’. De ondertitel van het boek is duidelijker: ‘Zur Kritik der politischen Kinetik’; het gaat om een kritiek op de blinde dynamiek van de westerse wereld, op een mobiliseringswoede die slechts dient om tot een nog grotere mobiliteit te komen, maar de wereld intussen met onvoorziene gevolgen van catastrofale omvang opzadelt. Die ondertitel is een veelbetekenende variatie op Marx. Marx was immers in zoverre een volbloed erfgenaam van de burgerlijke cultuur (die hij naar het leven stond) dat hij haar kritiek op al het statische, haar geen enkele grens erkennende dynamisering van alle natuurlijke verhoudingen, niet enkel als een grootse en blijvende prestatie wenste te erkennen (zie: Het communistisch manifest), maar tevens als voorwaarde zag voor het socialisme. Marx was niet tegen een ongebreidelde natuurbeheersing, hij wilde die enkel in humanistisch perspectief ombuigen (en dat willen de socialisten vandaag de dag nog steeds). Sloterdijk daarentegen argumenteert met verve tegen die ‘kinetische utopie’. In plaats van alle ‘nieuwe’ stormachtige ontwikkelingen toe te juichen, is hij op zoek naar een weldadige ‘stilte in de storm’, een plek waar je, niet opgejaagd door projectontwikkelaars en organisatiedeskundigen, nog vrij kunt ademhalen.
Peter Sloterdijk
gerrit serne
Dit boek mag wat minder losbandig, wat serieuzer van toon en wat algemener van thematiek zijn dan de Kritiek op de cynische rede, het bevat, zelfs als het over Heidegger gaat, nog altijd vele staaltjes van elegante formuleerkunst. En ook nu weer toont Sloterdijk zich een meester in het onnadrukkelijke exemplarisch filosofisch onderricht. Heel fraai zijn bijvoorbeeld de beschouwingen over de auto als ‘het cultische centrum van een kinetische wereldreligie, het rollende sacrament dat ons deelname verschaft aan al datgene wat sneller is dan wijzelf. Wie autorijdt, nadert het numineuze, hij voelt hoe zijn kleine ik zich tot een hoger bestaan uitbreidt waarin ons de hele wereld van de autowegen ter beschikking wordt gesteld en dat ons ervan bewust maakt dat we tot meer zijn voorbestemd dan tot een half dierlijk voetgangersbestaan.’ Maar, constateert Sloterdijk, niet iedereen is ervan overtuigd dat ‘dit automobiele eindrijk’ ook al het paradijs op aarde is: ‘De Vijand had zijn hand in het spel en zorgde ervoor dat uit de algemene zelfbeweging bij gelegenheid de algemene onbeweeglijkheid ontstaat. Op zulke ogenblikken wordt het ons duidelijk dat we (...) allang weer uit het paradijs van de moderne tijd zijn verdreven en voortaan in het zweet van ons aangezicht het postmoderne Stop-and-go zullen moeten leren. Daarom zijn (...) de grote files op de zomerse autowegen van Midden-Europa fenomenen van geschiedfilosofische, ja zelfs van godsdiensthistorische betekenis.’