Céline en face
Een aantal jaren geleden was er een uitzending over Céline op de radio waaraan ook werd meegewerkt door de Nederlandse schrijver-arts Cola Debrot. Hij bleek Céline in Parijs gekend te hebben in de jaren die vooraf gingen aan de verschijning van de Voyage au bout de la nuit. Zijn vrouw was bevriend met Elisabeth Craig, Célines vriendin van het moment, aan wie ook de beroemde roman werd opgedragen. Interessant genoeg, maar de verwachting van persoonlijke herinneringen die men mocht koesteren werd helaas niet ingelost. Het verhaal bleef steken in wat algemeenheden en, kennelijk om aan te geven dat er twee zielen huisden in Célines borst, in de observatie dat Célines gezicht en face iets vriendelijks en spontaans had, maar van opzij wantrouwen en agressie uitdrukte. Een gemiste kans, leek mij.
Zou deze kans wel worden aangegrepen in het boekje Wie was Céline? (Meulenhoff, 96 pag, f 22.50) dat dezer dagen verscheen? Cola Debrot, die in 1981 is overleden, heeft tijdens het schrijven niet kunnen beschikken over de omvangrijke hoeveelheid nieuw materiaal die sindsdien over Céline bekend is geworden zoals de grote biografie in drie delen van Gibault en de binnenkort ook in vertaling te verschijnen biografie van Vitoux. Hij noemt nog wel het eerste deel van Gibault, maar maakt zich er vanaf met de sneer: ‘Gibault, biograaf van Céline, maar tevens advocaat van mevrouw Destouches, wat altijd te denken geeft.’ Het enige voor ons interessante antwoord op de vraag vervat in de titel zou daarom, nogmaals, moeten bestaan uit een verslag van de persoonlijke ervaringen van Debrot met de schrijver van de Voyage.
Maar ook in het boek wordt dit antwoord niet gegeven. In plaats daarvan bestaat het uit een onvoltooid gebleven essay waarin het leven van Céline op grond van het werk wordt onderverdeeld in een aantal fasen. Dat ligt nogal voor de hand en is dan ook door iedere biograaf van Céline gedaan. Debrot - hij is niet voor niets arts - noemt vooral ook het psychopathologische proefschrift dat de Belg Szafran aan Céline wijdde en neemt de gelegenheid te baat om een historisch overzicht van het begrip psychopathie te geven. Daarbij maakt hij Szafran en passant het potsierlijke verwijt niet genoeg aandacht besteed te hebben aan de correlatie tussen geest en lichaam, en doelt dan op het verschil van het gezicht en face en en profil en op de ‘dode’ ogen van Céline.
Er komen meer opmerkelijke passages voor, zoals een vergelijking tussen Van de Woestijnes De modderen man en de Voyage: ‘En niettemin vertonen zij, de prachtige gedichten van Van de Woestijne en de stuntelige bekentenissen van Destouches, een onmiskenbare verwantschap. Geest en zintuigen zijn als het ware met modder volgestopt. (...) De jonge kurassier was niet een dichter van het kaliber van Van de Woestijne, dat zou ook geen kleinigheid zijn geweest!’ Of wanneer Debrot parmantig opmerkt dat de figuur Léon Robinson uit de Voyage ‘dezelfde voornaam draagt als Léon Trotski en Léon Daudet’. En Léon Blum, kun je eraan toevoegen, en niet te vergeten Léon Frapié. schrijver van De kleuterschool. Een curieus boekje, kortom.
Het interessantst vond ik een toegevoegde bespreking uit 1938 van Bagatelles pour un massacre, het antisemitische pamflet van Céline, omdat ik mij altijd heb afgevraagd hoe dit pamflet voor de oorlog is ontvangen. Door Debrot op een uitstekende en afdoende wijze in ieder geval. Het blijkt al uit het feit dat men er ook met de kennis van wat er in de Tweede Wereldoorlog is gebeurd niets in zou willen veranderen. En dat is natuurlijk geen geringe verdienste. Jammer dus dat het boek als geheel een overbodige en achterhaalde indruk maakt. De Nederlandse lezer die geen Frans kent en toch wil weten ‘wie Céline was’ kan daarom beter wachten op de vertaling van Vitoux' biografie die onderweg is.
MdJ