Diagonale dynamiek
Goed nieuws kan niet vaak genoeg gehoord worden. Het is de overweging die mensen er toe brengt over een favoriet onderwerp ook dat zesde of zevende boek maar weer te kopen. Mij verging het zo met Luciano Caramel & Alberto Longatti, Antonio Sant'Elia: The Complete Works (Rizzoli; 312 p., f 148, -). Een duur boek, dat een niet geringe hoeveelheid psychische casuïstiek vergt om aanschaf te rechtvaardigen. In dit geval waren het de aanduiding ‘Complete’ (jaren ergernis over incomplete overzichten van Sant'Elia's werk in één klap geëlimineerd) en de belofte van 24 kleurenplaten (eindelijk!) waartegen een zuinig kijkend Boven-Ik geen verweer had.
Elke nieuwe publikatie over de Italiaanse architect Antonio Sant'Elia (1888-1916) wekt de hoop dat het aantal raadsels rond zijn werk en persoon verkleind zal worden, maar het tegendeel is vaak het geval. Omdat hij op zijn achtentwintigste al stierf, aan het Isonzo-front, en hij zich twee jaar daarvoor bij de Futuristen had aangesloten, had de legendevorming vrij spel. Marinetti, entrepreneur in artistieke revoluties, riep hem postuum uit tot de schutspatroon van de futuristische beweging, tot de ware Futuristische Mens. Daarop reageerde de schilder Carrà weer door in zijn autobiografie te onthullen dat toen hij Sant'Elia voorstelde futurist te worden, deze antwoordde met een bulderend gelach. Van het Manifest van de Futuristische Architectuur (1914), dat Sant'Elia's naam draagt, is onduidelijk in hoeverre het diens werkelijke opvattingen vertegenwoordigt. Dat het niet door hemzelf geschreven is, staat inmiddels wel vast. Wie het leest met in gedachten de tekeningen waarop Sant'Elia's roem berust, de reeks ‘Città Nuova’ (1913/14), ziet naast de overeenkomsten (nadruk op diagonalen en dynamiek, geterrasseerde gevels, externe liften, loopbruggen, verkeer op verschillende niveaus), ook merkwaardige verschillen. Het meest in het oog lopend is de tegenstelling tussen de eis van tijdelijkheid (elke generatie haar eigen architectuur) en de onverzettelijke monumentaliteit van de bouwwerken op de tekeningen. Een indruk die nog versterkt wordt door de keuze van een ongewoon laag of hoog perspectief en de afwezigheid van detailtekeningen, plattegronden en doorsneden. De Nieuwe Stad is een monoliet; een gonzende monoliet, gezien Sant'Elia's voorkeur voor de krachtcentrale, beleden in een aantal van zijn mooiste bladen. En mooi zijn ze: hoezeer hij op schrift ook pleit voor ‘ingenieursarchitectuur’, zijn tekeningen zijn overduidelijk door de vorm, het ‘plaatje’, gedicteerd. Met enige
kwade wil zou men men hierin een parallel kunnen zien met het futurisme zelf, dat ook eerder houding en pose was dan een doordachte wereldbeschouwing.
Bepaald onfuturistisch was de tegenstelling tussen Sant'Elia's visionaire architectuur en zijn tamme bouwpraktijk: een villa in regionale stijl en wat grafmonumenten. Zijn laatste opdracht, toen hij al aan het front was, werd een begraafplaats voor gevallenen, waar hijzelf als een der eersten zou komen te liggen.
Het overzicht van Caramel en Longatti dat honderd jaar na de geboorte van Sant'Elia verschijnt, heeft ook de afmetingen van een zerk. De inleidende tekst is kennelijk bedoeld voor een Italiaans publiek en is in Italië gezet. Hij ritselt van de drukfouten en voegt weinig toe aan de bondige levensloop achterin het boek. Het is de volledigheid van het catalogusgedeelte waardoor het alle eerdere literatuur overtreft; men heeft zelfs de briefkaarten gereproduceerd die Sant'Elia vlak voor zijn dood aan zijn familie stuurde. Het allermooist echter zijn de 24 kleurenreprodukties, een openbaring voor wie het werk enkel in zwart-wit kent; een die de lezer ruimschoots verzoent met het feit dat Sant'-Elia's visioen altijd van papier zal blijven.
HWB