Zelfportret als knipselmap
Hans Werkman is part-time leraar Nederlands, recensent van het Nederlands Dagblad, dichter, redacteur van het christelijk georiënteerde literaire tijdschrift Woordwerk, en schrijver van ruim dertig boeken - en wil dat weten ook. Zijn eenendertigste publikatie (of daaromtrent) was vlug gevuld: Gerommel van Büch tot Bommel (Kok-Kampen, f 22,50) bevat een keuze uit Werkmans oordeel over proza van Oek de Jong, B. Nijenhuis en Maarten 't Hart, poëzie van Eva Gerlach, J.W. Schulte Nordholt, Lenze L. Bouwers en Koos Geerds, zijn correspondentie (met ANP en minister Brinkman) over de affaire-Brandt Corstius-P.C. Hooft, een ingezonden brief aan Trouw over de onchristelijkheid van T. van Deel, een verslag van een bezoek aan de zuster van J.K. van Eerbeek, het juryrapport en het dankwoord bij de Henriëtte de Beaufortprijs 1986, en het interview dat Frits Abrahams ter gelegenheid van de toekenning van die prijs had met De Mérode-biograaf Werkman. De verwijzing naar Bommel in de titel slaat op een wat melig geschreven lofzang op juffrouw Doddel bij het afscheid dat Marten Toonder in 1986 aankondigde van zijn strip; Büch is de gebeten hond in een verdedigend stuk over biografie De wereld van Willem de Mérode, een gewond weerwoord dat al ruimte kreeg in Maatstaf. Dat is ook wat opvalt aan de andere bronvermeldingen: de enige conclusie kan zijn dat Werkman heeft aangenomen dat zijn lezers literaire tijdschriften als Maatstaf en Het Oog in 't Zeil plus de jaarboeken van de Maatschappij van Nederlandse Letterkunde en zijn eigen Woordwerk gebruiken als vulling voor de kattebak. Maar Werkman is zo te zien de blijmoedige - ‘vrijgemaakte’ - christen die Frits Abrahams schetste. Een betoog waarin Werkman definieert wat voor hem
‘christelijke literatuur’ betekent, begint hij met een berekening hoeveel exemplaren van zijn Een calvinist leest Maarten 't Hart de uitgever naar de firma De Slegte moest brengen. Kleine rancunetjes daargelaten (tegen ‘het auteurswereldje’ dat zich in Amsterdam-Centrum heeft genesteld, en tegen de verwereldlijktheid van T. van Deel die als recensent van een dagblad met christelijke signatuur het beneden zijn stand acht om christelijke auteurs te bespreken) lijkt Hans Werkman me een weldenkend mens met oprechte liefde tot de letteren, wiens levensbeschouwelijkheid en vertrouwdheid met Gods woord hem soms meer doet opmerken dan een ander. Wel stoort het in Werkmans oplettende analyses van Cirkel in het gras en De jacobsladder dat de criticus zich afzet tegen wat anderen ervan zeiden, al heeft het ook iets komieks dat Werkman er niet over uitgepraat raakt dat Aleid Truijens in NRC Handelsblad tot héél andere conclusies kwam over hetzelfde boek dan hijzelf. Je zou toch denken dat Werkman weten kon dat er andersdenkenden bestaan - elders is de klacht dat de literaire produkten van uitgeverij Kok in Kampen nimmer serieus worden genomen. Werkmans zelfportret-als-knipselmap bevat één stukje waarin hij zich vrolijk maakt. Dat gaat over het in christelijke kring immens populaire gedicht ‘Op aarde was/als ijdel glas/uw blijdschap licht te schenden/Maar eenmaal kan/de vreugde van/de bruiloft nimmer enden’. Dit gedicht is niet van de hand van prof. dr. K. Schilder, de voorman-veroorzaker van de ‘vrijgemaakt-gereformeerden’, maar een strofe uit een gelegenheidsgedicht van Guido Gezelle. Een rooms bidprentje! Werkman, dezelfde die met deze herdruk van zijn stukken zo weinig vertrouwen lijkt te hebben in de macht van het gedrukte woord, vleit zich dat hij de wandtegeltjes en rouwadvertenties met het bewuste versje niet meer
gezien heeft: ‘Misschien is het mijn eigen schuld. In 1976 onthulde ik voor het eerst uitvoerig in het Nederlands Dagblad dat niet Schilder maar Gezelle de dichter van het geliefde versje was. Het valt me nu pas op dat ik ongeveer vanaf toen de bekende regels nauwelijks meer tegenkwam.’
DS
Aan deze pagina werkten mee: Hans W. Bakx, Mels de Jong en Diny Schouten