Tijdschrift
Van de literaire petit histoire, de poëzie, het bekentenisproza en de fictie in Maatstaf 1989, nummer 2 onderscheidt de bijdrage van J.P. Guépin zich in gunstige zin. Dit is uiteraard weer een reuze serieus nummer van Maatstaf met de weerslag van degelijk archiefonderzoek, een vergelijking van een aantal romans, een paar verhalen en matige poëzie. Maar Guépin neemt zijn lezers bij de neus. Bij de lijst van medewerkers heeft de redactie hem in een vlaag van meligheid de volgende biografische data toebedacht: J.P. Guépin (1929), selecteerde ‘speciaal voor de lezers van Maatstaf’ twee van de zesendertig verhalen die hij onlangs tijdens een welverdiende vakantie schreef. Het recent teruggevonden dagboek van de zendeling Jacob Snijders, die zich in 1881 in het donkere hart van Afrika waagde, is dus, hoe authentiek ook beschreven (het kloeke handschrift van de zendeling in paars anilinepotlood, het enigszins aangetaste linnen van de band en de door witte mieren weggevreten pagina's) als je het al niet door de inhoud vermoedde, volkomen fake. De godvrezende Snijders is vijfendertig als hij bij de Kuru's komt. Het volk leeft al zo voorbeeldig dat ze vast gemakkelijk te bekeren zijn. Ze zijn vegetarisch, dus niet moordzuchtig, drinken geen alcohol en zijn bijzonder beschaafd. Van de riten die hij bij andere stammen leerde kennen, vindt Snijders geen spoor. Tot hij op zondag 17 juni in zijn dagboek eén dramatische gebeurtenis noteert: hij is getuige van het overlijden van een oude vrouw, wier lijk in een grote ketel gekookt wordt met zakken geurige kruiden om het oude lijf smaak te geven. Wenend eten de familieleden grootmoeder op, ook Snijders moest een hapje meeëten. Nu begrijpt hij waarom hij nergens in de nederzetting een kerkhof kon ontwaren. Yolanda Bloemen opent het nummer met de resultaten van haar onderzoek naar de correspondentie
tussen Giuseppe Tomasi di Lampedusa, die pas na zijn dood als schrijver bekendheid krijgt door zijn roman De tijgerkat, en zijn vrouw Alexandra Wolff. Giuseppe houdt zich bezig met lezen en reizen en Alexandra heeft een aantal patiënten in psychoanalyse. In 1932 trouwen zij. Alexandra is het liefst in Riga in Letland en Giuseppe trekt steeds naar Palermo, waar zijn moeder nog woont. Zo houden zij hun huwelijk epistolair in stand. Het aardige aan deze correspondentie is vooral dat ze zich afspeelt in een historisch zeer roerige tijd in Europa en dat hieruit blijkt dat alles aan de beide echtelieden voorbijgaat totdat het kasteel in Riga door de Duitsers wordt geconfisqueerd en van het meer dan honderd kamers tellende Palazzo Lampedusa een groot deel in puin wordt gelegd. Gene M. Moore beschrijft het begin van Joseph Conrads zeil- en schrijfcarrière, die plaatsvond in Amsterdam. De Pool Conrad Korzeniowski had juist zijn oude naam afgelegd toen hij in 1887 als eerste stuurman van de Highland Forest aan de Oostelijke Handelskade afmeerde. De beschrijving van de koude maanden in Amsterdam, waarin zijn dagelijks bezoek aan de warme wintertuin van Krasnapolsky een belangrijke plaats inneemt, vindt Moore terug in verschillende romans van Conrad. Martien Kappers vergelijkt de literaire weerslag van de ménage à trois van de schrijfster Jean Rhys, wier Nederlandse echtgenoot gevangen zat, met Ford Madox Ford en diens vriendin Stella Bowen, bij wie Rhys tijdelijk introk. Rhys beschreef die periode in Quartet in 1928, haar man Jean Lenglet sloeg in 1932 terug met de roman Barred, Stella Bowen wijdde een hoofdstuk in haar autobiografie Drawn From Life aan deze periode en Ford Madox Ford heeft een mislukte poging gedaan in When the Wicked Man zijn visie op de affaire te geven.
EVA COSSEE