Carel Peeters
In het laatste jaar van zijn leven was van Edgar Allan Poe verliefd op twee vrouwen en met een derde wilde hij trouwen. Op 1 oktober 1848 kreeg Sarah Helen Whitman een klassieke liefdeslitanie van (in druk) negen pagina's, voorzien van alle wendingen die een geadresseerde onder zulke omstandigheden graag leest: ‘Alle gedachten, alle hartstochten lijken nu te zijn versmolten tot dat ene verterende verlangen: de wens om je te doen begrijpen, je te doen inzien hoe groot en onuitsprekelijk mijn liefde voor jou is, iets waarvoor geen menselijke stem bestaat.’ Anderhalve maand later, op 16 november 1848, doet de hartstochtelijke toon van zijn brief aan Annie Richmond hier niet voor onder: ‘Om nu bij jou te kunnen zijn, zodat ik de goddelijke emotie die me beroert in je oor zou kunnen fluisteren, zou ik gaarne, met vreugde deze wereld willen verlaten met al mijn hoop op een andere.’ Een paar maanden later is Poe bezig voorbereidingen te treffen voor een huwelijk met een rijke weduwe, Elmira Shelton. Omdat hij eind september 1849 overleed kwam het daar niet van.
Virginia Woolf. Tekening van de Italiaanse tekenaar Tulio Pericoli
Wanneer Virginia Woolf in 1917 in Times Literary Supplement een boek bespreekt over Poe en Sarah Helen Whitman merkt ze op dat we er rekening mee moeten houden dat Poe vaak, maar zeker in die tijd, in een wereld van fantomen leefde en dat zijn emoties, doordat ze jarenlang onder druk hadden gestaan, waren uitgeteld. Wat hij aan Sarah Helen Whitman schreef waren ‘very tedious compositions’, met koud vuur geschreven, alsof hij een opdracht tot het schrijven van liefdesbrieven uitvoerde. Poe had zijn geliefde, zijn eigenlijke onderwerp, niet meer voor de geest, maar een schimmig idee van ‘verliefdheid’ dat niet meer op iemand speciaal betrokken was. Virginia Woolf schrijft dan: ‘Of je nu een recensie schrijft of een liefdesbrief, het belangrijkste is dat je geconfronteerd wordt met een heel duidelijk beeld van je onderwerp.’ Deze brieven van Poe confronteerden Virginia Woolf met iets waar ze met grote regelmaat mee te maken kreeg tijdens het schrijven van haar essays: dat het niet gaat als je het beeld van wat je wilt schrijven niet levendig voor je hebt. Ze vergelijkt het met een liefdesbrief want ‘the life-blood of criticism’ is van dezelfde soort als de overtuigende geestdrift van liefdesbrieven. De geest wordt er elastisch van, ‘de perfecte envelop van de gedachten’.
Leonard Woolf kon aan Virginia Woolfs gezicht zien wanneer ze aan een roman had gewerkt of een essay of kritiek had geschreven. Na het schrijven van een artikel had ze een ontspannen blos op haar wangen; wanneer ze aan een roman had gewerkt waren haar wangen fel gekleurd van de opwinding en de inspanning. Het schrijven van kritieken en essays was vakantie voor haar. Voor een roman moest ze een onzekere diepte in, voor haar kritieken en essays kon ze gebruik maken van een aangeboren talent om te schrijven.
Om van dit talent gebruik te kunnen maken moest er eerst iemand vermoord worden. Dat was degene die wordt aangeduid als The Angel in the House, de ideale, zich altijd wegcijferende dame, die iedere vrouw in zich droeg. Op 21 januari 1931 hield Virginia Woolf een lezing voor de National Society of Women's Service in Londen over Professions for Women. Alles wat ze voor haar professie nodig heeft is pen en papier, zou men denken. Maar Virginia Woolf begon pas enkele maanden na de dood van haar vader Leslie Stephen in 1904 te schrijven. Leslie Stephen was een in vele opzichten verlicht en geletterd man en een persoonlijkheid in de Engelse literatuur. De druk van zijn persoon (waarvan we een idee krijgen in de persoon van mr. Ramsay in To the Lighthouse) was voor Virginia Woolf tijdens zijn leven te groot: ‘His life would have entirely ended mine’ als hij nog langer was blijven leven.
Er is geen andere schrijfster in deze eeuw die naast romans en verhalen, vijf delen dagboeken en zes delen brieven zoveel essays en kritieken heeft geschreven als Virginia Woolf. Een van de opvallende kenmerken daarvan is de veelzijdigheid, haar catholicity. Hoewel een omnivoor als lezer was Virginia Woolf een van de moderne schrijvers die met haar romans het moderne bewustzijn gestalte gaf door in theorie en praktijk te breken met het realisme en materialisme van de negentiende eeuw en haar schrijvende uitlopers in de twintigste eeuw (John Galsworthy, Arnold Bennett en H.G. Wells). Terwijl ze essays schreef als Mr. Bennett and Mrs. Brown waarin ze dat realisme bestreed en het belang van het beschrijven van ‘de stroom van het bewustzijn’ verdedigde, schreef ze essays en kritieken waarin ze de door haar gelezen boeken niet langs de meetlat van haar eigen ideeën over de moderne literatuur legde, maar elk boek las met een niet aan stijl of perioden gebonden nieuwsgierigheid.
De essays die ontstonden op basis van lezingen hadden niet zelden het lezen zelf als onderwerp. In al die lezingen (zoals How should one read a book?) is haar uitgangspunt dat het enige advies dat de ene persoon de ander kan geven over lezen luidt: ‘To follow your own instincts.’ Wanneer haar toehoorders zich die onafhankelijkheid niet laten afnemen wil ze wel wat suggesties en ideeën ten beste geven. Haar idee is dat men pas bij de goede schrijvers terecht komt wanneer men de ‘delight of rubbish-reading’ heeft gesmaakt. Niet alleen kunnen daar nog wel eens verrassingen tussen zitten, door vergelijking ontstaat ook de smaak voor wat beter is. In principe moet een lezer bereid zijn zich over te geven aan de schrijver (‘Do not dictate to your author; try to become him’) om het genoegen te kunnen smaken zich te bevinden in de nabijheid van totaal iemand anders. Dit principe is mooi, maar niet volledig te handhaven wanneer ze de ‘demon’ te voorschijn haalt die altijd in het oor van lezers fluistert: ‘I hate, I love.’ Juist deze demon zorgt ervoor dat onze verhouding tot schrijvers zo intiem is. Door deze intimiteit kunnen schrijvers ook uitgroeien tot criminelen die zich met
Vervolg op pagina 4