Bevrijders
Een heel andere achtergrond heeft de roman De opstand. Hier wil soldaat Gerrit Vermeer, een nauwelijks verhuld portret van Vredenbregt zelf, zijn verhaal vertellen, en niet dat van de generaals. Over de ‘opstand’ waarheen hij als onnozel Nederlands militair in 1945 gestuurd was. ‘Op de kade,’ laat Vredenbregt zijn alter ego Vermeer noteren ‘werden ze toegesproken door een admiraal. Die vertelde hun waarom het ging. Geen oorlog, nee, het was helemaal geen oorlog, het was een opstand en de opstandelingen waren wreed en onderdrukten het volk aan de evenaar. Zij kwamen derhalve als bevrijders! Dat moesten ze goed begrijpen, zei de admiraal.’
Jacob Vredenbregt
hans van den bogaard
Het woord Indonesië komt in de roman niet voor, maar het is duidelijk waar het zich afspeelt. Soldaat Gerrit Vermeer wordt het, als hij krijgsgevangen is gemaakt, steeds duidelijker aan welke kant eigenlijk het gelijk ligt. Vredenbregt noemt De opstand ‘faction’, eigen ervaringen die in literaire vorm gegoten zijn. Daarin is hij gedeeltelijk geslaagd, soldaat Vredenbregt kiert aan alle kanten door soldaat Vermeer heen. Maar ook dit boek is geschreven vanuit een niet-alledaagse optiek die verrassende effecten oplevert. Naïef-romantisch soms (Vredenbregt: ‘Evenals bij de Nederlanders, zat ook bij de Indonesische jongeren een “wish for new experience”. Ik zal ze nooit vergeten, met die lange haren en rode hoofddoeken, in prachtige uniformen die ze zelf versierd hadden’), laconiek en niet blijk gevend van enige angst. Dat kan toch niet? Vredenbregt: ‘Het is de waarheid. Ik heb gedurende al die tijd dat ik militair was, nooit één schot gelost. Op wie? Je zag de vijand toch niet? Er werd patrouille gelopen en dan gooide men maar weer eens een mortier. Maar als infanterist met een geweer ga je pas schieten als je iemand ziet op wie je moet schieten. En die zag je niet. De meerderheid van de Nederlanders zag ze ook niet, daarvan ben ik overtuigd.’
Begin november 1946 viel hij in een hinderlaag, hij was de enige overlevende van de vier. De rest van de tijd verbleef hij in ziekenhuizen en gevangenissen, als een van de weinige Nederlandse krijgsgevangenen van de jonge republikeinen, de opstandelingen: ‘Ik werd heel prettig behandeld. Niet altijd natuurlijk, want je was toch een gevangene. Maar na enkele maanden was ik “gewonnen” voor hun zaak, ik zag dat het gelijk aan hun kant was. Ik heb niet overwogen om over te lopen, nee. Om te zeggen dat de oplossing lag in het omdraaien van het geweer naar de kant waar je vandaan kwam, vond ik volstrekt onjuist. Ik heb er ook wel voor moeten betalen. Tijdens de eerste politionele actie, werd ik in Djokjakarta in de gevangenis gestopt waar ik niet meer uitgekomen ben tot mijn uitwisseling.’ Geen wraakgevoelens heeft hij eraan overgehouden, integendeel. Alleen een groot verlangen naar die wereld waar de mensen ‘streefden naar een harmonie met de omgeving waarin ze leefden.’