Duivelsverzen
Tony Harrison
Boven Salmans hoofd hangt het Damocleszwaard
van een imam: één miljoen dollars,
maar het hoofd van Salman is meer waard
dan een miljoen ayatollahs.
Geef ons heden ons dagelijks quotum lectuur,
't kan een boek, een gedicht of een krant zijn,
maar bespaar ons de preken vol heilig vuur
waar de breinlozen zo op gebrand zijn.
Alle godsdiensten hebben hun tijd gehad
en vooral als ze van zichzelf spreken
als de weg van de waarheid, het enige pad,
en fundamentalisten gaan kweken.
Ik zag ze in 't Zuiden van de VS,
uit Bradford en Iran moest ik ze horen,
en steeds klonk hetzelfde luide gezwets
om de Mens en zijn werken de grond in te boren.
Ik verklaar door woede te worden verteerd
omdat tegen de principes van mijn leven
in Bradford flagrant is geblasfemeerd
toen ze daar bibliocide bedreven.
Boekverbranding is altijd een zonde geweest
tegen iets dat veel meer betekent
dan welke god ook: de denkende geest,
zo lang door de ‘Schepper’ geketend.
Een democratie is pas dan een feit
als het staatsbestel niet gebouwd bleek
op de crematie van creativiteit
of op scheppende geest in Mahoundgreep.
Het werk van Kafka, van Brecht en Mann
moest door jullie soort ijveraars branden,
maar evengoed staan (ik spreek niet voor Iran)
in mijn boekenkast nog hun banden.
En op een andere plank staan daar
(ik ben blij dat ook zij daar mogen wezen)
twee boeken wier boodschap mij niet treft als waar,
maar die ik met veel zorg heb gelezen.
De Bijbel, dat proza van grote kracht
waar de mens vaak door gederailleerd is
de Koran die - geen moslim had daaraan gedacht!
door Penguin gepubliceerd is.
Dus Bradford, Iran en Pakistan,
moordzuchtige fundamentalisten,
doen jullie Penguin in de ban,
zul je ook de Koran blacklisten.
'k Ben er trots op ook op die fondslijst te staan,
alle Penguins vormen één grote keten,
wie Rushdies boek verbrandt, heeft dat mij aangedaan,
en ik wil wel dat ze dat weten.
‘Mijn geest blijft strijden voor waar ik naar streef
en mijn pen zal niet slapen in mijn handen’,
totdat Rushdie er recht op heeft dat hij leeft
en ze geen boek meer in de ban doen of verbranden.
Vertaling Peter Verstegen
Amsterdam. 22 maart 1989
Waarde Salman Rushdie,
Het gigantische tumult dat rondom uw boek The Satanic Verses is losgebroken door toedoen van iemand die men ‘geestelijk leider’ noemt, maakt weer eens duidelijk hoe gevaarlijk - en letterlijk levensbedreigend - het religieus extremisme is. De terreur van de fanatici, hun strijd tegen de vrijheid van meningsuiting, is een verschijnsel van alle tijden, al laat het fundamentalisme zich in de laatste decennia van deze eeuw wel van een bijzonder kwaadaardige kant zien. Wij weten dat de mensen niets leren van de geschiedenis. Maar de schrijvers signaleren de feiten. Zij bezitten de vreedzame macht om dat te blijven doen.
Het is voor een auteur in het westen moeilijk voorstelbaar, dat hij terecht kan komen in de positie waarin u zich bevindt sinds Khomeiny het doodvonnis over u uitsprak. Door mijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog kan ik me enigszins in uw situatie verplaatsen. Ooit moest ik zelf onderduiken. Ik verliet mijn huis, bleekte mijn haren, nam een andere naam aan en leefde een paar jaar in het verborgene. Zo is het me gelukt aan de vervolging door de nazi's te ontkomen. Die periode heeft er wel toe geleid dat ik de oorlog, en vooral de nasleep ervan, niet meer uit mijn werk kan elimineren.
In uw situatie is het omgekeerde het geval. De oorlog waarvan u het slachtoffer bent is na de verschijning van uw boek uitgebroken. En er is nog een belangrijk verschil: de nazi-terreur beperkte zich tot Duitsland en de bezette gebieden in Europa, terwijl u overal op de wereld vogelvrij bent. Men staat u naar het leven enkel en alleen om het feit dat u een roman - toch een werk van de verbeelding! - hebt geschreven. Eén oproep van een religieuze dictator, en u bent gedwongen u onzichtbaar te maken. Dat is het ongelooflijke.
Wees ervan overtuigd dat ik zeer met u meeleef. Ik hoop dat u niet te lang meer hoeft te wachten op uw bevrijding. De regeringen van de landen die zich laten voorstaan op hun cultuur en op hun verdediging van de mensenrechten zullen daaraan moeten werken. Maar als ik in mijn ochtendblad van vandaag lees dat de Europese Gemeenschap haar ambassadeurs, die zij uit protest tegen het optreden jegens u uit Teheran terugriep, nu, één maand later, al naar hun standplaats laat terugkeren, ben ik bang dat u van die zijde weinig te verwachten hebt.
Naar aanleiding van de openbare verbranding van uw boek in Bradford schreef u in januari in The New York Review of Books: ‘Nu de oorlog zich naar de Britse eilanden heeft verplaatst kan ik alleen maar hopen dat hij niet door laksheid wordt verloren. Het is tijd dat we partij kiezen.’ Ik weet zeker dat het overgrote deel van uw collega's hier en elders in de wereld allang partij heeft gekozen: tegen de intolerantie van de geestdrijvers en voor de vrijheid van het woord. Wij kunnen u niet beschermen, alleen in gedachten een kordon om u heen trekken en op papier getuigen van onze morele steun.
Met mijn allerbeste wensen voor u en uw gezin, uw
Marga Minco
Woerden, 19 maart 1989
Geachte heer Rushdie.
Laat mij u, als de meest elementaire uiting van saamhorigheid, op de hoogte brengen van mijn bestaan. Ik ben drieënveertig en ik wandel. Ik schrijf over dat wandelen (de bevedering van het landschap, de vleugelslag van de wind enzovoort) en over wat de wandelende mens zoal invalt met betrekking tot de aard van het leven. Bij twijfel neem ik een aforisme. Iedereen kan bedenken dat schrijven zinloos is, maar niet iedereen kan schrijven - zoiets.
Ik hou van mijn werk en ben geneigd de dingen waarvan ik hou terughoudend te benaderen. Door de gebeurtenissen rond uw boek en persoon wordt deze terughoudendheid nu op de proef gesteld. Dat is misschien wel hun verdienste.
Allah, de profeet, de vierde kalief, de verborgen imam - welke schrijver zou het niet bedacht willen hebben?
Het verbijsterende is niet hun hang naar fictie, integendeel, daarin zijn zij menselijk en aandoenlijk. Het verbijsterende is dat zij niet aandoenlijk willen zijn, dat ze fictie scheiden van de glimlach.
Ze nemen hun fictie serieus, ze nemen onze fictie serieus, ze dwingen ons onze fictie serieus te nemen - en zo komt uit deze affaire dan toch iets voort dat me bevalt. Fascinerend niet waar, dat het goede steeds tot kwaad leidt, maar het kwaad ook wel eens tot iets goeds.
Het is dus onze fictie tegen de hunne. Het is in deze eeuw van moordende ficties (nationalisme, communisme, nationaal-socialisme, welvaart), meer dan ooit noodzakelijk de fictie van humaniteit te versterken.
De mensheid kan, geloof ik, niet zonder gelovigen, de wereld niet zonder god. Er is een god nodig, een god van een heel speciaal type, een god die glimlacht om ons idee dat hij een verzinsel is. En waar zou zo'n god anders kunnen wonen dan in het schitterende, bouwvallige landhuis van de literatuur? Een draak in de kelder, een maagd op de overloop, Hij op zolder.
De taak van de schrijver - zij bestaat nog/weer!
U hebt ons land bezocht, u herinnert zich misschien het landschap. Vandaag vertoont het zich in zijn simpelste vorm: een briljante groene polder onder een briljante blauwe hemel. En in de verte het onmogelijke: de haarscherpe snijlijn van twee evenwijdige vlakken.
Ik zie mezelf lopen tussen Woerden en Kockengen (een nageldikte westelijk van Utrecht). Wankele lammetjes in de wei. het schaamteloze gekrijs van hitsige vogels in de lucht - het hoofd vol van Rushdie en Khomeiny, vol ambitie. De natuur bekommert zich niet om gerechtigheid, maar dat kunnen wij ons niet veroorloven.
Ik kan me niet verplaatsen in de situatie waarin u op dit ogenblik verkeert, ik wil dat ook niet. De fantasie zou er onwillekeurig iets moois van maken. Een roman in het brandpunt van het wereldnieuws, een auteur wiens woord gewicht legt in de schaal van de geschiedenis - welke schrijver zou het niet bedacht willen hebben?
Ik hoop dat u veilig bent.
Met respect,
Koos van Zomeren