Eco
Vervolg van pagina 1
Casaubon en zijn vrienden raken inderdaad steeds meer onder de diabolische invloed van het zogenaamde Syndroom van de achterdocht, een ziekte die bestaat uit het vermoeden dat overal iets achter gezocht moet worden en niets op zichzelf betekenis heeft. In een interview met Ferdinando Adornato stelt Eco dat de hele cultuur en de hele politiek van onze tijd besmet zijn met deze ziekte die volgens hem niet leidt tot het zoeken naar een betekenis achter de dingen, maar tot een onbeperkt afglijden van de betekenis. Wie achterdochtig is wordt bijgelovig, ziet spoken, ofte wel legt ‘logische’ verbanden tussen de meest uiteenlopende dingen, terwijl hij van de andere kant weet dat het allemaal humbug is. En juist dit verschijnsel heeft Eco in De slinger van Foucault aan de kaak willen stellen. De drie mannen (en ook de lezer, zeker als deze geen mediaevist is) maken steeds minder onderscheid tussen dat wat op waarheid berust en dat wat aan hun eigen fantasie ontspruit, zoals Casaubon toegeeft wanneer hij zegt: ‘Maar in de lange tussenpozen waarin ieder van ons (...) bewijzen zocht voor de gezamenlijke bijeenkomsten, raakten onze hersenen eraan gewend te verbinden, te verbinden, ieder ding met willekeurig welk ander ding te verbinden, totdat het een automatisme werd. Ik geloof dat er op een bepaald moment geen verschil meer is tussen je aanwennen om te doen alsof je gelooft en je aanwennen te geloven.’ Zo probeert Casaubon verbanden te leggen, niet tussen Debussy en de Tempeliers, want ‘dat doet iedereen al’, maar tussen de kabbala en de bougies in een auto of tussen de mystiek en het telefoonboek. En in zijn jeugdig enthousiasme weet hij tenslotte ook zijn oude, wat behoedzame collega Belbo mee te slepen. ‘U had gelijk,’ zegt deze. ‘Willekeurig welk gegeven dat in verband wordt gebracht met een ander, wordt belangrijk. De verbinding verandert het perspectief. Daardoor ben
je geneigd te denken dat elk denkbaar verschijnsel, elke uitlating, elk geschreven of gesproken woord niet de betekenis heeft die het lijkt te hebben, maar ons iets meedeelt over een Geheim. Het uitgangspunt is eenvoudig: achterdochtig zijn, altijd maar achterdochtig zijn. Ook een verkeersbord met verboden in te rijden kan een dubbele bodem hebben.’
De slinger van Foucault is zeker een heel knap geconstrueerd, een heel vernuftig, spannend en ook humoristisch boek (ofschoon anachronistische combinaties van het type Mickey Mouse en Augustinus zo langzamerhand beginnen te vervelen), waarin Eco bovendien, nog sterker dan in De naam van de roos, zijn enorme belezenheid en eruditie heeft weten te etaleren. De wetenschapper Eco, die al jarenlang, en terecht, mondiale faam geniet, is in zijn fictie duidelijk aanwezig, ook al maakt hij zelf in een vraaggesprek met Jean-Jacques Brochier en Mario Fusco (verschenen in Magazine littéraire van februari jongstleden) een strikt onderscheid tussen een schrijver en een wetenschapper. Een onderscheid dat volgens hem niet is gelegen in de aard van het materiaal, maar in de manier waarop je met dat materiaal omgaat. Zowel de schrijver als de wetenschapper werpen problemen op, aldus Eco; maar terwijl de wetenschapper de opgeworpen problemen tracht op te lossen en vervolgens de gevonden oplossing in het openbaar verdedigt, is de schrijver een schepper van dubbelzinnigheden die door de lezer op allerlei verschillende manieren geïnterpreteerd kunnen worden.