Gedicht
De belofte
Geef je over, ellendige verstekeling! De vuilkorsten
Op je benen duiden op lamlendigheid. Je hebt
Geen meter rondgelopen. Je laffe oog staart
Zich blind in het veilige donker van mijn hoofd.
Waar ben je binnengekomen, ellendeling!
In boeken toen ik jong en argeloos geloofde
Dat begrip de sleutel was? En lag je daar,
Verraderlijk, in de schijn van onpartijdigheid?
Of was je huis een vrouw? Lag je verborgen
In kelders van vlees en torens
Vol mystieke vergezichten?
In twee toverballen van gehard materiaal?
Misschien zelfs, ongewenst intieme
Brak je uit het brood als
een gespierde aar die overleefde
Op het graf van de nomade.
Maar het maakt niet uit ik zal
Geen letter lezen meer geen vrouw
Benaderen en zeer langdurig
Kauwen op voedsel. Lukt ook dat niet
Dan zal ik hongeren tot er geen belofte blijft.
Uit: De messiaanse kust. In de Knipscheer, 96 p., f 29,50.