Fundamentalistische kanselretoriek
Het filosofisch agentschap ‘Ithaka’ geeft acte de présence
Ergo Cogito Tien filosofische lezingen Redactie Frans Geraedts en Leonard de Jong Historische Uitgeverij Groningen, 191 p., f25,-
Cyrille Offermans
Een ‘filosofisch agentschap’ - Ithaka, naar het thuisland van Odysseus - dat landelijke lezingencycli organiseert waarop jeugdige ‘filosofische talenten’ iets van hun kunnen mogen demonstreren, dat zou, als ik me niet sterk vergis, zo'n tien à twintig jaar geleden ondenkbaar zijn geweest. Vóór filosofen die vakaanduiding toentertijd openlijk durfden te gebruiken, sloofden ze zich onder het motto ‘Waartoe nog filosofie?’ doorgaans immers uit in het bedenken van verontschuldigingen en rechtvaardigingen voor hun wereldvreemde activiteiten. En zo gek was dat niet, gezien de geringe academische status van hun vak, gezien de denigrerende toon ook waarop ‘wetenschappelijke’ marxisten het over filosofen hadden en - last but not least - gezien de inflatie waaraan het woord filosofie sinds het oprukken van de klets- en roddelcultuur in de media onderhevig is. Een filosofie? Is dat niet iets wat voetbaltrainers, ministers en andere bekende Nederlanders eropna houden? Begrijpelijk dat filosofen zich lange tijd schuilhielden.
In die situatie schijnt nu dus in zoverre verandering te zijn gekomen dat zij zich weer zonder schaamte filosoof durven te noemen. Dat mag men althans opmaken uit het boek, Ergo Cogito, waarin het filosofisch agentschap Ithaka (Frans Geraedts en Leonard de Jong) de tien lezingen van de eerste cyclus bundelt. Een aardig idee was het om de grijze eminentie van de Nederlandse filosofenwereld, Bernard Delfgaauw, te vragen een inleiding bij het boek te schrijven.
Delfgaauw waagt zich aan een algemene karakteristiek van de tien: ze kunnen schrijven, ze zijn oorspronkelijk en grondig, ze zijn betrokken bij de wereld en ze werken nagenoeg zonder uitzondering eerder in de traditie van Nietzsche en Freud dan die van Marx en de marxisten. Die laatste constatering is de minst betwistbare. Eén bijdrage, die van Cyril Vink, is geheel aan Nietzsche gewijd, in vrijwel alle andere bijdragen komt hij direct of indirect, via Foucault, ter sprake.
Foucault en Bataille - en dat zeg ik ter relativering van Delfgaauws wel wat al te vriendelijke woorden - zijn trouwens ook in dit boek weer de figuren die de irritantste idolatrie weten op te wekken. Uit sommige stukken slaan Batailles fundamentalistische dampen je zo ongefilterd in het gezicht dat je er lichtelijk onpasselijk van wordt. Wat dat betreft is het betreurenswaardig dat het boek opent met de bijdrage van Eric Bolle, producent van louter goeroezinnen: ‘Wanneer hij (Bataille) zegt dat het hoogtepunt van de wijsgerige reflectie correspondeert met het hoogtepunt van de seksuele ervaring, dan leert hij ons dat die ervaring een communicatie met de zijnsgrond kan bewerkstelligen. Men zou zijn studie L'érotisme kunnen samenvatten als een meditatie over de erotische articulatie van de ontologische differentie. De liefde plaatst de mens in het verschil tussen zijn en zijnde, tussen het heilige en het profane, tussen continuïteit en discontinuïteit, tussen dood en leven.’ Enfin.
Er staat nog wel meer kanselretoriek in dit boek (van Angela Grooten bijvoorbeeld, die het heeft over ‘de ongerijmde gegevenheden van het lichamelijk menselijk zijn’, of van Henk Oosterling, ook al een kritiekloze Bataille-discipel, wiens pleidooi voor de ‘permanente revolte’ niet één originele gedachte oplevert), maar daarnaast zijn er gelukkig ook de nodige bijdragen die beter aansluiten op Delfgaauws karakteristiek.