Voetballen voor de vijand
De levensomstandigheden van Nederlandse arbeiders in Berlijn
Retour Berlijn door Jan van Bitsen en Aad Verhoeff Uitgever Jan Mets, 175 p., f 29,50
David Barnouw
Tot voor kort leken de kinderen van NSB'ers de laatste ‘vergeten groep’ van ons oorlogsverleden te zijn, maar nu vraagt een nieuwe ‘vergeten’ groep de aandacht: die van voormalige dwangarbeiders. ‘Leden van een veronachtzaamde groep oorlogsslachtoffers’ noemt de inleiding van Retour Berlijn hen. In nogal wat krante-interviews van het afgelopen jaar wekken voormalige dwangarbeiders de indruk dat zij met concentratiekampslachtoffers te vergelijken zouden zijn. Bovengenoemd boek laat een tiental Nederlanders, die tussen 1942 en 1945 als dwangarbeider in Berlijn te werk gesteld waren, aan het woord, die gelukkig een wat evenwichtiger beeld geven.
In het begin waren ze jong en meestal ongetrouwd, maar later kwam daar verandering in. Het was natuurlijk niet leuk om weg te moeten, maar Berlijn leek vrij veilig, zeker vergeleken met de steden in het Ruhrgebied die nacht in, nacht uit door bommenwerpers geteisterd werden. Zij zagen ook geen mogelijkheid om zich aan deze arbeidsinzet te onttrekken. ‘Er was voor ons niets georganiseerd. Ben je gek, voor arbeiders? We waren geen studenten. We moesten het zelf maar zien op te lossen,’ zegt één van hen. Het argument dat een groot deel van de arbeiders in Nederland eveneens voor de Duitse oorlogsmachine werkte, wordt door niemand genoemd.
De Nederlanders waren net als de andere Fremdarbeiter niet erg welkom. De Duitsers geloofden vaak dat ze allen vrijwilligers waren die het in het begin soms ook nog beter hadden dan de Duiters die een gezin moesten onderhouden. Bovendien namen zij arbeidsplaatsen in zodat Duitsers naar het front konden en zij vervingen deze frontsoldaten soms ook in het echtelijk bed. Maar inkwartiering bij burgers werd snel veranderd in het verplicht wonen in barakkenkampen, waar het verblijf erg afhing van het gedrag en de zindelijkheid van de medebewoners en van het optreden van de Duitse kampleiding.
Berlijn was in die eerste oorlogsjaren nog een ongeschonden wereldstad die op de meeste buitenlanders grote indruk maakte. Als je de weg kende en als je geen loon naar Nederland hoefde over te maken kon je je ook nog goed vermaken. De oorlog leek ver weg, was ook ver weg, maar na de Duitse nederlaag bij Stalingrad van begin 1943 kwam de oorlog echt naderbij.
Opvallend in de verhalen is het ontbreken van de bekende sabotage-heldenverhalen. Niet alleen wordt duidelijk gemaakt dat door kwaliteitscontrole in de fabrieken sabotage bijna onmogelijk was, maar er ontbreekt ook de aanvechting om te saboteren. Groente of fruit stelen, zwarte handel drijven en dergelijk zaken worden wel genoemd, maar terecht niet onder verzetsdaden gerekend. Een wellicht tot het ‘bovengronds verzet’ behorende gebeurtenis was de beroemde voetbalwedstrijd Nederland-Frankrijk, die in oktober 1943 plaatsvond. In het kader van het Europa zonder grenzen leek het de Duitsers een goed idee zulke sportieve ontmoetingen te organiseren. Na de met 3-2 gewonnen wedstrijd trokken duizenden Nederlanders achter een vaderlandse liedjes toeterende Postharmonie, van te werk gestelde PTT'ers, feestvierend door Potsdam. De samenstellers van het boek weten door hun gesprekken de opstelling van dit speciale elftal te reconstrueren; Ajax, MVV, ADO, AFC, allemaal hadden ze er wel een speler in.
Deugde dat voetballen voor de vijand eigenlijk wel? En harmonika spelen om de Nederlandse arbeiders te vermaken, kon dat wel? De geïnterviewden vinden van wel, maar trekken ook grenzen. De Nederlandse gelegenheidszanger Jacobini, die optrad voor de Fremdarbeiter, verdomde het om te zingen op avonden waar propaganda voor dienstnemen bij de Waffen-SS gemaakt werd. Maar tegelijkertijd had hij een bloeiende verhouding met een Duitse, iets wat in Nederland als landverraad beschouwd werd.
Ook met de meeste Duitse arbeiders bestond een bijna collegiale verhouding, zeker als sommigen onder hen zich voorzichtig anti-Hitler uitlieten of joodse dwangarbeiders stiekem voedsel toestopten.
Maken wat ervan te maken valt, dat leek het devies. Zeker toen de bombardementen begonnen; 's nachts door de Engelsen en later overdag door de Amerikanen. In de schuilkelders was dan allereerst plaats voor Duitsers, daarna voor Nederlanders, Belgen, Fransen. Voor Ostarbeiter: Polen, Tsjechen, Russen was helemaal geen beschutting.
Bij alle geïnterviewden is mededogen met deze Ostarbeiter voelbaar, als zij het wellicht zwaar hadden, dan hadden de Ostarbeiter het altijd slecht; erbarmelijke voeding en huisvesting, mishandelingen en erger waren deel van hun leven in Berlijn en elders.
Diegenen die mei 1945 in Berlijn beleefden, gewagen nog van diepe bewondering voor de Russische bevrijders en hebben begrip voor uitwassen van hun kant tegen de Duitse bevolking. De voormalige dwangarbeiders deden trouwens zelf ook mee aan plunderingen. Na mei beginnen de moeizame en avontuurlijke tochten terug naar Nederland, waarbij blijvend afscheid genomen wordt van Russische vriendinnen en in sommige gevallen tijdelijk afscheid van Duitse vriendinnen.
In alle gesprekken is het opvallend dat er niet of nauwelijks van familie, vrienden of vriendinnen in Nederland melding wordt gemaakt. Het is alsof Berlijn in die jaren een eiland is geweest, afgesloten en zonder contacten met de buitenwereld.
Het meer dan twintig jaar geleden verschenen boek De Arbeidsinzet van Ben Sijes behandelt met name het hoe en het waarom van de gedwongen tewerkstelling; de levensomstandigheden staan in dat werk niet centraal. Dat geldt duidelijk wel voor Retour Berlijn: de weergave van enkele levensgeschiedenissen - van slachtoffers van de oorlog, niet van oorlogsslachtoffers.
■