Heiligen als boerenpummels, hoeren en goochelaars
Caravaggio als bron van blijvende fascinatie
Caravaggio door Howard Hibbard Uitgever: Thames and Hudson Importeur Nilsson & Lamm, f 81,10
Mariëtte Haveman
De kunstgeschiedschrijving kent een aantal ‘moeilijke gevallen’ en een daarvan is de vroeg zeventiende-eeuwse Italiaanse kunstenaar Caravaggio. Er is weinig over hem bekend, een paar notities van tijdgenoten en een paar verslagen van rechtszaken. Van de drie kunstenaars wier leven en werk zijn beschreven door de in 1984 overleden kunsthistoricus Howard Hibbard - Michelangelo, Bernini en Caravaggio - is Caravaggio ook degene die het meest tot de moderne verbeelding spreekt. Dat heeft te maken met zijn donkere, vaak wat rauwe en directe schilderijen, en met zijn persoonlijkheid. Voor veel moderne kunstenaars, van Courbet tot en met Julian Schnabel, geldt hij als een soort proto-modernist die conventies brak, zijn gevoel liet spreken, opdrachtgevers trotseerde en een bohème levenswandel cultiveerde. Hibbards biografie, waarvan nu al de tweede editie is verschenen, heeft aan die Caravaggio-cultus geen afbreuk gedaan. Ook hij presenteert hem in zijn voorwoord als een kunstenaar die ‘door de conventies van zijn tijd heenbrak, right down to the universal blood and bone of life. Looking back almost four hundred years, we see him as the first Western artist to express a nummer of attitudes, that we identify, for better or worse, as our own.’
Zo'n uitspraak zou de indruk kunnen wekken van een tendentieus boek waarin (zoals jammer genoeg vaak gebeurt) een oude kunstenaar wordt opgepoetst naar moderne maatstaven, maar dat is het niet. De onbevangenheid waarmee Hibbard zijn enorme kennis van de zestiende- en zeventiende-eeuwse kunst combineert met een analyse van wat er bekend is over Caravaggio's persoonlijkheid, is wél ongebruikelijk in de traditionele kunstgeschiedschrijving. Dat heeft veel te maken met de manier waarop de kunsthistorische wereld in elkaar zit. Het uitzonderlijke van dit boek is dat het zich onttrekt aan de barre polemiek tussen modernisten (veelal te vinden in musea) versus traditionele kunsthistorici (veelal te vinden op universiteiten), die aan weerszijden tot een speciaal soort verstoktheid heeft geleid. Het kenmerk van die verstoktheid is dat methoden en begrippen niet alleen als instrumenten, maar ook als blikvangers zijn gaan fungeren, waaraan je deze of gene school herkent. Hibbard trekt zich daar kennelijk niets van aan, en zijn hele boek is doortrokken van een soort frisheid en ondogmatisme waarvan je zou willen dat het vaker voorkwam.
Caravaggio, David en Goliath, 1605/6
Caravaggio, Jongen gebeten door een hagedis, 1593
Daarmee is niet gezegd dat Hibbard in zijn interpretaties van Caravaggio's denken en doen altijd gelijk heeft. Vooral in het laatste hoofdstuk Afterthoughts, maar eigenlijk door het hele boek heen legt hij tentatieve verbanden tussen Caravaggio's iconografie en persoonlijkheid - de zinnelijke jonge man, de rimpelige oude mannen, en de vele onthoofdingen - waarvan je je kunt afvragen hoeveel waarde ze nu precies hebben. Was Caravaggio homoseksueel? Leed hij onder het feit dat zowel zijn vader als zijn moeder stierven toen hij nog jong was? En als hij dat was en deed, in hoeverre mag je dan aannemen dat die gegevens in zijn schilderijen een weg vonden?
Het is makkelijk om dit soort vraagstellingen meteen belachelijk te maken, maar, alweer, niet gerechtvaardigd. Hibbard besteedt veel ruimte aan de doelbewuste manier waarop Caravaggio zijn eigen nis uitkerfde in het pantheon der grote meesters. Zijn directe voorgangers waren Rafaël en Michelangelo, en Caravaggio's eerste probleem was: hoe een kunst te maken die recht deed aan de technische verworvenheden van de vorige generatie, en daar bovendien nog iets aan toe te voegen. Die toevoeging bestond voornamelijk uit een verlevendiging, uit een vertaling van ‘klassieke’ gestalten in ‘echte’ mensen, iets wat hem bewondering en ook kritiek opleverde. Zijn heilige Mattheus was een analfabete boerenpummel, zijn gestorven Maria een hoer uit de Romeinse achterbuurt Ortaccio, zijn Christus en de Emmausgangers een goochelaar die een drietal boeren versteld doet staan, aldus commentaren van tijdgenoten en latere beschouwers. Überhaupt is het opvallend tot welke uitzonderlijk bloemrijke interpretaties Caravaggio's schilderijen aanleiding hebben gegeven. Hibbard voegt daar het zijne aan toe, door het mengsel van een homoseksuele inclinatie en een fascinatie met wreedheid die hij in Caravaggio's schilderijen leest.
Alweer: je kunt daar je schouders bij ophalen, wegens gebrek aan harde bewijzen, maar anderzijds valt het zelfs voor de meest terughoudende waarnemer moeilijk te ontkennen: Caravaggio's Amor Vincit Omnia, het lekkere roze jochie met zijn pijlen en vleugels is een even lijfelijke als liederlijke vertaling van Michelangelo's Ignudi, en zijn Judith is wel erg vastberaden bezig het hoofd van Holofernes er af te zagen. Dat Caravaggio een rauwdouwer en ruziezoeker was die obers artisjokken naar het hoofd smeet, om de haverklap in de gevangenis zat en minstens één moord heeft gepleegd, is een historisch geboekstaafd feit. De desbetreffende passages in de bronnen zijn allemaal te vinden in de appendix van Hibbards boek. Daar staat tegenover dat Caravaggio met zijn zinnelijkheid en wrede thema's niet alleen stond. Allebei nemen een erg opvallende plaats in in het repertoire van de oude meesters der westerse kunstgeschiedenis, gecombineerd of niet.