Domhouden
Een reeks conflicten leidde tot de scheuring van 1909. Er was een tegenstelling over de agrarische kwestie, niet onbelangrijk voor de partij die in die beginjaren opereerde in een nauwelijks geïndustrialiseerd land, de stakingen van 1903 die Troelstra's leiderschap op de tocht deden staan sloegen al diepere wonden en twee jaar later was er een diepgravend debat over de herstemmingen voor de naderende kamerverkiezingen.
Terecht kent Buiting - ook daar weer zéér breedvoerig - grote betekenis toe aan de schoolkwestie uit 1902 waarbij de marxisten Troelstra beschuldigden van ruilhandel. Troelstra, die de steun kreeg van de meerderheid van de SDAP, pleitte voor subsidiëring van de vrije (christelijke) school mits deze uiteraard voldeed aan de eisen van goed onderwijs. De SDAP-leiding wilde de christelijke arbeiders niet afschrikken. De opposanten riepen dat de vrije school bedoeld was om het volk dom te houden ‘en in geestelijke slavernij te houden’. Wij mogen, ageerde een van de latere Tribunisten, geen geld geven aan een streven tot domhouden. Zij bepleitten de verplichte, neutrale school van staatswege waarbij natuurlijk de volkomen persoonlijke vrijheid van geloofsovertuiging niets in de weg zou worden gelegd.
Saks voelde, toen al, waar het om ging. Naar rechts of naar links, analyseerde hij trefzeker. Volgens Saks moest de partij haar grondslag verbreden onder het onkerkelijke proletariaat en zich niet aanpassen aan het kleinburgerlijke deel van de kiezers dat wel haar groei zou kunnen bevorderen maar op den duur de partij in slagkracht zou verlammen. ‘Eruit, uit ons nest met het kapitalistische koekoeksei!’ hield Saks de partijgenoten voor.
De meerderheid van het congres die Troelstra steunde was in 1902 nog krap: 58 procent, met 26,8 procent voor de minderheid en 14,6 procent blanco. Steeds meer partijgenoten zouden genoeg krijgen van het gedonderjaag en vitterij van de theoretici. Want zo werd het gezien door grote delen van de partij-aanhang, ingesteld op kleine maar daarom niet onbelangrijke verbeteringen in het armzalige bestaan van de werkman.
David Wijnkoop
‘Arbeiders van Nederland, volgt ons!’ Spotprent van A. Hahn uit De Notenkraker
Bovendien lag het hoofdaccent van de oppositie in enkele Amsterdamse afdelingen waarin dan weer de beter geschoolde joodse diamantbewerkers de boventoon voerden. In Rotterdam kreeg Van Ravesteyn nauwelijks een arbeider mee voor zijn kritiek op de partijleiding, een kritiek die hij later, in zijn ongepubliceerde memoires, als hoogmoedig bestempelde. Maar dat was lang nadat Van Ravesteyn afscheid had genomen van de communistische beweging die historisch gezien uit de Tribune-groep voortkomt. ‘Deventer’ maakte diepe indruk op de congresgangers. Sommigen zaten nadat het besluit tot royement was gevallen, in een hoekje van de zaal te huilen. Onbegrijpelijk overigens dat Buiting voor een schets van het congres gebruik maakte van het officiële gekuiste verslag en niet van de burgerlijke pers.
Dat de oppositie geen gesloten front vormde, wordt uit de dissertatie heel duidelijk. Terwijl Wijnkoop, Van Ravesteyn en de onderwijzer Jan Ceton onwrikbaar vasthielden aan hun zekerheden, wilden de ook-marxisten als Pannekoek en Herman Gorter om de eenheid te bewaren wel concessies doen. Gorter was zelfs niet ongenegen om dan maar De Tribune op te heffen, maar toen de fronten uiteindelijk onverzoenlijk tegenover elkaar stonden, riep de dichter-politicus Troelstra woedend toe: ‘Een roomse kerk hebt gij er van gemaakt!’