Tijdschrift
Vanwege de grote overzichtstentoonstelling van het werk van Jan Toorop in Den Haag, heeft Jong Holland 1989/1 een geheel nummer aan deze kunstenaar gewijd. Het vormt een welkome aanvulling op de catalogus, die Victorine Hefting bij de expositie samenstelde. Inemie Gerards en Evert van Uitert nemen uitgebreid Toorops symbolistische tekeningen onder de loep. Deze tekeningen, die Toorop tussen 1892 en 1896 maakte, laten een op het eerste gezicht verwarrende hoeveelheid figuren in ongewone situaties zien. Een bekende tekening is bijvoorbeeld: ‘Lijnenspel. Opkomst met tegenwerking der moderne kunst’ uit 1893, een soort getekende kunsttheorie. Gerards en Van Uitert stellen dat Toorop de symboliek er met zijn gebruik van beelden wel erg dik bovenop legt. Iconologisch valt er weinig eer aan zijn tekeningen te behalen. Tijdgenoten van Toorop waren al niet altijd even flatteus in de bewoordingen, waarmee ze Toorops begeestering karakteriseerden. Toorops vriend, de classicus Aegidius Timmerman (zijn stippeltjes-portret hangt op de tentoonstelling) formuleert het als volgt: ‘een scheutje Koran, een greintje Veda, een tikje bijbel, een schijntje Thomas à Kempis.’ En ook: ‘Zijn symboliek was naïef en goedkoop en lag voor het grijpen.’ Hij doelt daarbij op het schilderij ‘De jonge generatie’ uit 1892 waar midden in een eng donker bos een lichte kinderstoel staat en waarbij een telegraafpaal duidelijk de vooruitgang moet verbeelden. Toen Toorop dat schilderij voor het eerst exposeerde op de salon van ‘Les XX’, vond een Franse kunstcriticus het schilderij te ingewikkeld en noemde het een rebus. Gerards en Van Uitert wijzen ook op parallellen in de literatuur uit die periode. Uiteraard noemen zij Verlaine (een tekening van hem is ook in Den Haag te zien), Rimbaud, Baudelaire en de symbolistische ‘culte de moi’ van Maurice Barrès, die
daarover in Nederland al in 1882 in De Nieuwe Gids schreef. Via Baudelaire's ‘Mon coeur mis à nu’ komen de auteurs op de rol van de vrouw en het androgyne in Toorops werk. Zij citeren Baudelaire: ‘Hoe meer een man de kunsten cultiveert, hoe minder erecties hij krijgt.’ Verlangen en bevrediging vinden we terug in Toorops schilderijen en niet in zijn huwelijk, is grofweg hun mening. Het komt in zijn symbolistische schilderijen steeds op hetzelfde neer, concluderen de auteurs: ‘De natuur bedient zich van de onreine vrouw om het kunstenaarschap te vernietigen.’ Paul Hefting bespreekt twee postzegelontwerpen van Toorop, die na moeizaam politiek onderhandelen ook daadwerkelijk uitgevoerd werden. Jean François van Royen was in 1923 de erudiete secretaris van het algemeen bestuur van de PTT, die het nog steeds vooruitstrevende postzegelbeleid van het staatsbedrijf invoerde. Omstreeks 1920 waren er nog onmogelijk grote voorraden van oude postszegels, die voor de Eerste Wereldoorlog waren uitgegeven. Al sinds 1913 waren er geen nieuwe postzegels gemaakt, een rare situatie waar Van Royen een eind aan maakte. Hefting wijst op de mengeling van symboliek en vroomheid in Toorops zegelontwerpen. Hij gaat in op Toorops bekering tot het katholicisme en zegt dat de afbeelding op de zegels hem eigenlijk aan de communie tijdens de eucharistieviering doet denken. (Er zijn een gevende en een ontvangende figuur op de postzegels te zien.) Jacobien de Boer beschrijft haar ontdekking van twee foto's, die Toorop ontegenzeggelijk als voorbeeld gebruikt moet hebben voor twee tekeningen. Ellinoor Bergvelt tenslotte, publiceert enkele brieven uit Toorops correspondentie met de veel jongere Addy van Moorsel, waaruit op sommige punten een heel ander beeld van de schilder naar voren komt dan Victorine Hefting in haar publikaties schetst.
EVA COSSEE