Gedicht
De luizen baden me stompzinnig aan,
Elke ochtend kropen ze over mijn kleren,
Elke ochtend bracht ik ze ter dood,
En hoorde hoe ze kraakten,
Maar altijd verschenen ze weer in rustige golven.
Mijn blanke goddelijke schedel,
Rusland, heb ik u vermaakt:
Wees mij, wees Chlebnikov.
Palen en assen heb ik in de volksgeest geheid,
Dat alles deed ik als een schooier,
Als een boef, door allen vervloekt.
Uit: Zaoem. Samengesteld door Jan H. Mysjkin. Vertaald in samenwerking met Miriam Van hee. Kritak, f 32,-.