Gedicht
Morgenschoon was Adelinde
Morgenschoon was mijn beminde
en weemoedig haar bewegen,
toen ik bij de koetslantaren
afscheid nam van Adelinde.
Wenend als een bleke hinde
verdween zij in de regen.
Het lamplicht, spelend door heur haren,
talmde zwemend, wijl het mij ontzinde.
Ademstokkend zat ik neder,
te geroerd om op te staan.
En mijn hart ging heen en weder;
brekend door haar smart'lijk gaan.
Lang heb ik treurend daar gezeten
wijl regen schreiend nederdaalde;
doch de kracht van 't vaderlijk vermaan
mocht en kòn ik niet vergeten.
Dat was de reden, dat het faalde
al was ze ravissant en wondermooi;
haar familie was niet ons allooi.
Ach! Dat had ik al die tijd geweten.
schoon ik haar teer beminde.
Uit: Vleugeljaren, Poëmen van Querulijn Xaverius, Markies de Canteclaer van Barneveldt. Bezorgd door Marten Toonder. De Bezige Bij, 31 p., f 14,50