Afgeprijsd
‘Onder de enorme Engelse bijdragen tot de beschaving van de wereld, het drama van Shakespeare, het zware ontbijt, moet het feit worden gerekend dat we de beste moordprocessen hebben geleverd in de lange geschiedenis van de misdaad.’ Met die woorden opent John Mortimer zijn boek Famous Trials, een verzameling uitgebreide beschrijvingen van beruchte rechtszaken (375 p. f 14,90). Mortimer constateert een licht verval in die goede Engelse traditie, ingezet toen de doodstraf werd afgeschaft. ‘Het was de fatale vraag, en toen die werd gesteld zagen de aanwezigen in de rechtszaal de schaduw van het schavot over de vuige Jones vallen.’ Zulke zinnen worden helaas niet meer geschreven in rechtbankverslagen. Mortimer verzamelde negen uitputtende beschrijvingen van dramatische moordzaken. Uitgebreid wordt ingegaan op de achtergronden, de psychologische benadering wordt niet geschuwd. ‘Ondanks de formele kanten en de echte en ongelukkige betrokkenen, maar misschien juist vanwege hun betrokkenheid, is het moeilijk deze verslagen te lezen zonder te worden gegrepen door de soort spanning die je ook bekruipt bij het lezen van een Conan Doyleverhaal.’ Zo is het.
Over de doden niets dan goeds is een verzameling necrologieën van politici, samengesteld door Martin van Amerongen (168 p. f 8,90). Het mooiste stuk in deze bundel, over Laurens ten Cate, schreef hij zelf. Ten Cate was hoofdredacteur van de legendarische Friese Koerier, een regionale kwaliteitskrant van libertair-socialistische signatuur voor de Friese zuidwesthoek. In sympathieke regels schildert Van Amerongen hoogtij en ondergang van deze dwarse scribent, die na een ernstig auto-ongeluk nooit meer dezelfde is geweest. Ten Cates hoofdartikelen waren geruchtmakend, ook op landelijk niveau.
‘Het is bekend: hoofdartikelen worden niet gelezen. Behalve de hoofdartikelen in de Friese Koerier. Die werden door iedereen gelezen, om het even of zij gingen over de huwelijksmoeilijkheden van de sjah of over vraagstukken van vrede en veiligheid.’ Verder in Over de doden niets dan goeds onder andere stukken over Haya van Someren, Harm van Riel, Jacques Gans, P.J. Oud, Anton Constandse en P.S. Gerbrandy. Meer goeds over doden in Mevrouw ik groet u. Necrologieën over vrouwen, samengesteld door Emma Brunt: over Aletta Jacobs, Joke Smit, Charley Toorop, Mary Zeldenrust, Mata Hari, Johanna van Woude, Top Naeff, Ina Boudier Bakker, Henriëtte Roland Holst en vele anderen (168 p. f 12,90). Bert Jansma schreef over Ank van der Moer. ‘Het nieuws van het overlijden van Ank van der Moer komt als een schok. De televisie staat aan: Simon van Collem heeft net nog Louis de Funès (ook al overleden) een paar onzinnige vragen gesteld en opeens zit Wim Bary in beeld een “in memoriam” te lezen.’ Jeroen Brouwers wijdt in Hij is reeds aan de overzijde. Necrologieën van schrijvers als enige aandacht aan het genre van de necrologie: ‘Sommige kranteredacties houden er een prematuur papieren kerkhof op na, waar van bepaalde buitengewoon belangrijke doden al een In memoriam aanwezig is terwijl ze nog in leven zijn. Dit kerkhof wordt regelmatig aangeharkt en bijgewerkt: nieuwe feiten uit het bestaan van de nog levende dode worden aangebracht om het In memoriam up to date te houden tot het tijdstip waarop het moet worden gebruikt. Veel van zulke buitengewoon belangrijke nog levende doden zijn er echter niet, het papieren kerkhof is maar klein. In geen geval zal men er ooit het kant-en-klare In memoriam voor een schrijver aantreffen. (...) Waarom niet ook voor schrijvers zo'n papieren kerkhof? Bestond het maar
wél.’ Het lijkt een onthullende passage voor wie het literaire werk van Brouwers zelf kent: het heeft er alle schijn van dat hij boek na boek bezig is met metselen van een eigen grafkelder op dit papieren kerkhof. In Hij is reeds aan de overzijde gaat het over anderen: Slauerhoff, Achterberg, Bloem, Kemp, Van Duinkerken, Arend, Charles, Langenbach, Roland Holst en zelfs W.F. Hermans, maar dat laatste is natuurlijk ook een papieren grafmonument (250 p. f 14,90).
Doden en levenden zijn verenigd in 20th Century Culture. A Biographical Companion (864 p. f 24,90). De manier om zo'n naslagwerk op waarde te toetsen is een bekende cultuurdrager op te zoeken, en betreffend biografisch overzicht aan de eigen samenvatting van iemands leven te toetsen. Het lemma Strindberg is zeer behoorljk, maar laat tegelijkertijd zien dat dit biografisch lexicon alweer verouderd is: in het literatuurlijstje wordt alleen verwezen naarde ‘literaire biografie’ over Strindberg van Martin Lamm. Sinds de verschijning van A Biographical Companion in 1983 zijn er alweer drie Strindberg-biografiën verschenen, alle veel ‘biografischer biografieën’. Wie dat in gedachten houdt kan desondanks vruchtbaar gebruik maken van dit door Allan Bullock en R.B. Woodings samengestelde naslagwerk. Ze namen niet alleen de geïnstitionaliseerde cultuurdragers op. Een mooi bewijs is de pagina waarop de psychiater Carl Rogers, de Rolling Stones, autofabrikant Charles Rolls en Jules Romains met even grote aandacht, in uitstekende lemma's worden beschreven.
Conversations with Losey bevat de gesprekken die Michel Ciment tussen 1976 en 1979 met cineast Joseph Losey voerde (435 p. f 7,90). Het boek is verlucht met vele stills uit onvergetelijke rolprenten als Don Giovanni, The Trout, The Go-between, The Servant, The Damned en The Intimate Stranger. Ook Ibsens Het poppenhuis werd door Losey verfilmd, met in hoofdrol Jane Fonda. Deze had een aantal vriendinnen op sleeptouw die zich ook met de produktie bemoeiden. Losey heeft er geen goede herinneringen aan: ‘Speciaal één vriendin was, zoals Fonda zelf later ook zou ontdekken, een lastpost. Ze mocht op de set zijn omdat Jane dat speciaal had gevraagd als gunst. Elke avond als de mannen zich zo'n beetje op hun kamers terugtrokken zocht zij Jane Fonda op en dan waren er 's ochtends bladzijden vol aantekeningen, en uiteindelijk ontstond er een verschrikkelijke oorlog tussen mannen en vrouwen.’ Ciment stelt daarop de aardige vraag of het ‘dus Strindberg werd, en niet langer Ibsen’. De discussies op de set hadden er volgens Losey veel van weg.
Mary Kingsley (1862-1900) was een onverschrokken geografe en ontdekkingsreiziger, ze schreef twee bestsellers over haar reizen in West-Afrika. Geen berg was haar te hoog, geen rivier te breed. Katherine Frank schreef een biografie over haar, A Voyager Out, waarin haar zelfdestructieve natuur en rebelse verlangens helder worden beschreven (331 p. f 12,50). Mary Kingsley voelde lotsverbondenheid met de Afrikaan, in de inlandse bevolking zag ze het beeld van ‘de verdrukte vrouw’ en in het plaatselijke animisme herkende ze haar eigen spirituele interesse. Ook in haar leven zien we de veelbeschreven Victoriaanse gespletenheid: ondanks haar felle kritiek op het imperialisme en haar vroege steun aan het Afrikaanse nationalisme, was ze tegenstander van vrouwenkiesrecht in Engeland.
Ook in het leven van de even zelfstandig rondreizende linguïste, historica, geografe, archeologe en schrijfster Gertrude Bell (1868-1926) zien we een merkwaardige gespletenheid in opvattingen. Als vrouw reisde ze, alleen in gezelschap van mannen, door het Midden-Oosten. In Londen haalde ze het niet in haar hoofd zonder chaperonne de deur uit te gaan. H.V.F. Winstone schreef over haar leven een rijkgedocumenteerde biografie (322 p. f 12.50). Uit de necrologie die een jaar na haar dood werd uitgesproken in de Royal Geographical Society: ‘Ze had alle vrouwelijke charmes gecombineerd met zeer veel eigenschappen die we met mannen associëren.’ Ondanks Strindbergs opvattingen op dit terrein: dit is kennelijk toch mogelijk.
ATTE JONGSTRA
Alle bovenstaande titels zijn verkrijgbaar bij boekhandel Het Martyrium, Van Baerlestraat 170-172, Amsterdam