Bij de dierenpsychiater
De liefde van een mens voor zijn kat is mateloos, redeloos en belangeloos. Althans, dat is de theorie, maar veel verschillen met de praktijk kunnen er niet zijn. Een poes heeft, op het pure wonder van zijn wezen na, nu eenmaal niets om weg te schenken. Is het niet zo dat zij zelfs haar kopjes niet geeft maar néémt? Wat opvalt in de notities over katten die Renate Rubinstein in de loop van haar Tamarkolommen maakte, is haar zorgelijke toon over de beantwoording van haar toenadering: Houdt Poes Wel Genoeg Van Mij? Daarin onderscheidt Over mijn katten, het speciale Boekenweekuitgaafje van boekhandelsketen Libris (f 3,50), waarin acht kattestukjes verzameld werden in zéér groot korps, zich van de feliene studies van hogere wetenschappers als Rudy Kousbroek of Remco Campert. Díé weten hun tranen bij de kennismaking met elk nieuw fluwelen exemplaar zelden te bedwingen, en zijn gewoon de gewetensvraag veeleer andersom te stellen. Rubinsteins interesse is voorwaardelijker. De krolsheid van Tiepje, de onzindelijkheid van Lamperijn, de onverschilligheid van wijlen Plokje: ze geven haar aanleiding tot het schouwen van de katteziel in relatie tot de eigen psyche. Zulk zelfonderzoek gaat ver; zo ver zelfs als de identificatie met Ingrid Bergmans moederrol uit de film Herfstsonate en die van de dochter uit Interiors. ‘Bij de dierenpsychiater’, heet een van de stukjes, maar het is vooral de bazin die zichzelf (waar het de onderlinge jaloezie tussen haarzelf en haar twee damespoezen betreft) op de divan van de zieledokter projecteert. De zelfonthullende observaties uit Over mijn katten snijden nogal eens door de ziel: ‘Dus liet ik die twee katten maar aan zichzelf over en trouwde met wat je “mijn werk” kunt noemen. In gedachte en ook in daad verwaarloosde ik ze, precies zoals de societydame en pianiste Ingrid
Bergman met haar dochter Liv deed: het arme kind dat toch al niet zo mooi is en jarenlang haar wrok en tranen opzout, laten barsten. Dat is het boekje dat Tiep, die godzijdank niet praten kan, over mij zou hebben opengedaan.’ De rozerode, romantische vormgeving van het Libris-uitgaafje (stijl Bouquetreeks) contrasteert ermee.
DS
Onder een vredige heuvel veertig kilometer ten oosten van Sian, de hoofdstad van de Chinese provincie Shensi, ligt het achtste wereldwonder: het grafcomplex van de eerste Chinese keizer Ch'in Shih-huang-ti, bestaande uit 3210 levensgrote terracotta soldaten, tientallen paarden en talloze voorwerpen. Ch'in was van 224 tot 210 de enige vorst in China, maar hij was al vanaf 246 koning, het jaar waarin hij ook een begin liet maken met zijn mausoleum. Ch'in deed alles in het groot: hij is bekend als degene die van China één staat maakte, als de bouwer van de Chinese muur en als verbrander van boeken en geleerden. Toen hij in 210 overleed gingen zijn concubines mee in het graf, evenals degenen die aan het graf hadden gewerkt en bekend waren met haar geheime toegangen - ze werden levend in het graf opgesloten. Het boek The First Emperor of China. The Story Behind the Terracotta Army of Mount Li door Arthur Cotterell vertelt de geschiedenis van Ch'ins bewind en de opgravingen sinds 1974, geïllustreerd met talloze foto's. In zijn inleiding schrijft de conservator van het museum dat is ontstaan uit de opgravingen in karakteristiek hedendaags proza (‘Once the correct route was discovered, and all positive factors were mobilized’) zowel over de betekenis van Ch'in als over zijn grote tekortkomingen ten aanzien van het welzijn van het gewone volk. Het verscheen bij Penguin, f 36,65.