Gedicht
Ballade Door zorgen overmand
Toen ik zo'n jaar of vijftien was en in mijn hart nog kind,
Was ik nog sterker dan een kalf en draafde heen en weer.
Wanneer dan in de achtste maand de peer en dadel rijpten,
Klom ik in één dag zeker duizend keren in de boom.
Maar nu ben ik opeens al vijftig jaren oud geworden,
Ik zit en lig het allermeest, en ga en sta maar weinig.
Ik dwing mezelf met lach en scherts mijn meesters te plezieren,
Bedroefd zie ik mijn levensloop door zorgen overmand.
Kom ik in huis dan zijn als altijd de vier muren kaal,
Wanneer mijn vrouw mij ziet heeft haar gelaat dezelfde kleur.
Onnozele kinderen weten van geen eerbied voor hun vader,
Schreeuwen kwaad en willen rijst, huilend voor de keuken.
Uit: De verweesde boot. Klassieke Chinese gedichten, vertaald en toegelicht door W.L. Idema, Meulenhoff, 168 p., f 34,50.