De raadsels groeien met het inzicht
Essayistische karakters in ‘Hollandse pretenties’
Hollandse pretenties door Carel Peeters Uitgever De Harmonie, 262 p., f 39,50
Chris van der Heijden
De negentien opstellen die Carel Peeters onder de titel Hollandse pretenties publiceerde, zijn wisselend wat persoonlijke inzet betreft. Dat kan je verwachten van een essayist die essays schrijft over essayisten. De ene keer krijg je veel van hem, dan meer van de ander en een derde keer een mengvorm. Verwonderlijk is deze variëteit niet. De denkbeelden van essayisten worden, zoals Carel Peeters terecht zegt, voor een groot deel bepaald door hun temperament (karakter + vorming), en daarin onderscheiden ze zich van wetenschappers, die immers zullen pogen hun persoonlijkheid zoveel mogelijk ondergeschikt te maken aan de discipline die ze beoefenen. Essayisten doen dat niet: ze hebben pretenties en schrijven de wereld naar zich toe. Of je dat pikt hangt met dezelfde factoren samen die hen tot ‘essayist’ maken: stijl, woordgebruik, eerlijkheid, woede, van alles en nog wat maar zelden of nooit de bewijsvoering die men ‘wetenschappelijk’ pleegt te noemen. Wie in de confrontatie van temperamenten is geïnteresseerd, kan hier terecht. Vandaar de verschillende mogelijkheden: waar die temperamenten samenvallen, zal Peeters geneigd zijn zich achter de persoon in kwestie terug te trekken (Kousbroek, Hofland); waar ze fundamenteel verschillen zal hij de ander nauwelijks de kans geven en vooral het eigen standpunt naar voren brengen (Burnier, Poll, Verhoeven); als zijn houding gematigd positief of negatief is, kun je een mengvorm verwachten. De eerste zin of titel van het opstel geeft vaak al aan welke variant te wachten staat. ‘Het beschouwend proza van Cornelis Verhoeven,’ schrijft hij, ‘is als een auto zonder motor, een fiets zonder banden, een pen zonder inkt.’ ‘Waarom krijg ik toch altijd een onbedwingbare zin om een nareist en een hybrist te worden, een zelfzuchtige en een hoogmoedige, als ik de essays van K.L. Poll lees?’
Na zo'n begin is een weloverwogen betoog nog nauwelijks mogelijk: de positie is ingenomen, het gaat erom de lezer te overtuigen. En meestal lukt dat ook, zeker als die lezer het werk niet kent van degene die onder het mes ligt. Essayisten schrijven de wereld naar zich toe, ik zei het al. En zolang de wereld niet antwoordt (hetgeen in boeken per definitie niet gebeurt, daarom zijn ze zo aangenaam), is de schrijver heer en meester.
Het interessantste aan essays is inderdaad niet wat beweerd wordt (daarin zijn wetenschapsmensen sterker) als wel vanuit welke instelling en hoe iemand dat doet (daarom zijn essays zoveel aangenamer om te lezen): met wat voor wapens, hoeveel persoonlijke inzet, welk doel. Carel Peeters zegt iets dergelijks in zijn korte inleiding. Hij stelt zich tot taak de ‘passie der passies’ van zijn collega's op te sporen en meent dat hij daartoe eerst hun ‘ideografisch patroon’ moet blootleggen. Dit wat mij betreft onnodig ingewikkelde woord definieert hij als ‘ideeën die voortkomen uit de wisselwerking van temperament, leven, denken en schrijven’. Simpel gezegd bedoelt hij: ik zoek het geheim van de man achter (in) het werk; dat is niet gemakkelijk want man en werk presenteren zich als een; als ik nu eerst dat laatste vastleg (ideografisch patroon), zal ik wellicht daarna in staat zijn ‘the passion of his passion’ op het spoor te komen. Hiermee kiest Carel Peeters positie in een aloude discussie in de Nederlandse letteren: vorm of vent. Het is dan ook geen toeval dat regelmatig de naam van Ter Braak in zijn opstellen valt. Het is precies ook dit punt dat de kern uitmaakt van zijn essays over Vogelaar en 't Hart. Voor de eerste, zegt Peeters, ‘moet het persoonlijke en individuele zich juist oplossen in het werk, terwijl het voor mij juist zichtbaar moet blijven’. ‘Zichtbaar’, bewust zegt hij niet ‘doorslaggevend’: ‘ventisme’ is iets anders dan narcisme. Vandaar het negatieve oordeel over het betogend proza van Maarten 't Hart waarin ‘persoonlijke ervaringen en preoccupaties tot een zogenaamd valide toetssteen worden verheven’.