Susan Sontag
Vervolg van pagina 1
overgenomen als meest gevreesde ziekte. Juist de band met maatschappelijke deviantie (anale seks, prostitutie, drugs) maakt het metaforencomplex rondom aids tot een tijdbom in handen van mogelijke kwaadwillenden.
Sontag wijst er terecht op dat aids strikt genomen géén ziekte is, maar een door het HIV-virus veroorzaakte medische conditie waardoor we geen weerstand meer hebben tegen een vooralsnog oneindig aantal kwalen. Ook hier komt het Franse denken wonderwel van pas: aids is een constructie, een deductie, die een identiteit krijgt door symptomen die ‘betekenen’ dat de zieke aidspatiënt is. Het syndroom is metaforisch op twee manieren beschrijfbaar, te weten 1. als ‘invasie’ door het HIV-virus, en 2. als ‘besmetting’ door zaad of bloed van iemand anders. Sontag geeft overtuigende voorbeelden uit artikelen in Amerikaanse tijdschriften waar het eerste metaforencomplex gebruikt wordt alsof het een high-tech-oorlogvoering uit science fiction betreft. Soms wordt de binnenvaller ook als een onopgemerkte infiltrant voorgesteld. Krantekop: Aidsvirus verbergt zich in cellen, onvindbaar voor normale test. In een later hoofdstuk stelt ze dat aids zelf nog niet vaak direct als metafoor wordt gebruikt, al lijkt het syndroom door zijn lang onzichtbaar blijven bijvoorbeeld heel geschikt om binnenlandse oppositie mee aan te duiden of langzaam voortsluipend maatschappelijk ‘bederf’ of ‘verval’. Ze geeft slechts enkele Franse voorbeelden. Opstandige scholieren hadden volgens een rechtse politicus ‘mentale aids’. Het computervirus (!) heet le sida informatique. Uiteraard komt Sontag met een fraaie collectie voorbeelden waar religieuze dogmatici of (ultra-)rechtse politici aids als moreel oordeel over de hedendaagse, ‘decadente’ maatschappij beschouwen. Een Braziliaanse kardinaal ‘wants it both ways, describing Aids as “God's punishment” and as “the revenge of nature”’!
Sontag verzet zich uitdrukkelijk tegen de pogingen van sommige medici en bureaucraten om niet het aantal aidsgevallen, maar het aantal aantoonbare seropositieven (van wie medisch gezien alleen maar vaststaat dat ze antistoffen tegen het HIV hebben, niet eens dat ze ermee besmet zijn!) als maatstaf voor de berekening van de omvang van de epidemie te nemen. De logische consequentie daarvan is namelijk dat er een klasse van levenslange paria's geschapen wordt - op dit moment menen sommigen al dat een incubatietijd van vijftien jaar niet is uitgesloten - hetgeen het maatschappelijk functioneren van de seropositieven, in ieder geval in de Verenigde Staten, vrijwel onmogelijk zou maken. Uit onze eigen affaire rond de naïeve neurobioloog Swaab blijkt zonneklaar dat medici zich vaak de maatschappelijke implicaties van hun standpunten en (be)handelingen nauwelijks bewust zijn. De heftige reacties uit homoseksuele kring zijn heel begrijpelijk en hebben alles te maken met de onrust en onzekerheid die daar nu heersen. Historisch gezien bestaat er geen enkele reden om de medische stand het voordeel van de twijfel te gunnen. Er lopen in dit land nog mannen rond die alleen om hun seksuele voorkeur zijn gecastreerd!
De beide slothoofdstukken kijken vooruit. Sontag vreest terecht dat de epidemie bepaalde ongewenste maatschappelijke tendensen zal versterken. Niet alleen is seks weer iets angstwekkends geworden en zal de in Amerika traditionele zedenprekerij en hypocrisie op het gebied van de seksualiteit toenemen, maar ook krijgt de al gesignaleerde cultuur van het eigenbelang (‘gewoon jezelf zijn’) een extra stimulans, omdat (intiem) contact met anderen potentieel gevaarlijk is. Het verlangen naar conventies en maatschappelijke disciplinering (niet roken, niet drinken, niet te veel eten, geen risicogedrag) lijken bij de tijdgeest te horen, maar krijgen nu zoiets als een cultuurfilosofische onderbouwing. Etnische en seksuele minderheden, hele continenten (Afrika) worden weer verdacht. In naam van het redden van de beschaafde wereld zullen sommigen ‘vergaande maatregelen’ willen nemen, altijd de vooraankondiging van maatschappelijke repressie. Anderen worden door de apocalyptische voorspellingen tot een soort stoïsche onverstoorbaarheid gedreven (een beroemde natuurwetenschapper: ‘Al sterft een kwart van de wereldbevolking, er blijven genoeg mensen over om opnieuw te beginnen’) die nauwelijks humaner en mogelijk gevaarlijker is. Sontag noemt niet Kavafis' gedicht ‘Wachtend op de barbaren’, maar beschrijft een soortgelijk scenario: niemand wil zoiets natuurlijk, maar het zou wel de kans zijn om eens helemaal opnieuw te beginnen!
Bijna steeds is Sontags gedachtengang mij te springerig, te associatief - te Frans misschien (haar grote voorbeeld Roland Barthes ergert mij ook bijzonder), al bekoren de gedachten zelf mij zeer. In bovenstaand betoog heb ik soms, door ideëen uit verschillende hoofdstukken te combineren, een regelmatiger gedachtenpatroon aangebracht dan in het boek te vinden is. Wayne C. Booth noemde Sontags vermaarde essay ‘Notes on Camp’ eens haar famous non-essay, omdat het volgens hem grotendeels om losse opmerkingen zonder structuur of hiërarchie ging. Ook tegen Aids and Its Metaphors valt dit bezwaar - zij het in mindere mate - in te brengen. Niettemin toont Sontag zich ook nu weer een hoogst sensibele critica van onze eigentijdse cultuur, een waardig antwoord op haar eigen oproep to see more, to hear more, to feel more.
■
AIDS AND ITS METHAPHORS
door Susan Sontag
Uitgever Farrar, Straus & Giroux
95 p., f 38,55
Importeur Proost & Brandt