Thrillers
Onlangs was de film Out of the Past, uit 1947, met in de hoofdrol Robert Mitchum weer eens op de kabeltelevisie te zien. Het is een ouderwets spannende film met sterke rollen voor Kirk Douglas en Jane Greer als del voor wie mannen interessant zijn, maar geld het allerbelangrijkste. De film is gebaseerd op het boek Build My Gallows High uit 1946 (Simon & Schuster, f 20,80) van Geoffrey Homes die zelf voor het scenario zorgde. Het zou zijn laatste misdaadboek zijn, want daarna maakte hij alleen nog maar filmscenario's. Dat hij dat goed kon bewijst niet alleen Out of the Past, maar bij voorbeeld ook de oorspronkelijke versie van Invasion of the Body Snatchers uit 1956. De verfilming van Build My Gallows High is aardig om te zien en het boek is leuk om te lezen. In het boek komen meer personages voor en blijft de liefde van een onschuldig meisje voor de hoofdpersoon die zichzelf in de nesten heeft gewerkt overeind. In de film wordt ze heel gelukkig met een politieman en, ach, dat kan tenslotte ook in het leven. De hoofdpersoon is een voormalige privé-detective die de dommigheid heeft begaan voor de vriendin van een gangster te vallen en daar jaren later alsnog voor dreigt te boeten. Alles zou misschien nog in orde kunnen komen als de vrouw hem niet opnieuw in haar ban zou hebben gekregen, zoals ze ook vele andere mannen voor zich heeft weten te winnen. Er zijn vele mannen in haar leven die niet deugen is de boodschap van Homes, maar als je echt een slecht mens nodig hebt, kom je toch bij een vrouw terecht. De slechte inborst van de mens staat in mooi contrast met het ruige landschap van het Californische binnenland.
Het succes van de avonturen van pater Cadfaël leidt ertoe dat ook ander, ouder werk van Ellis Peters wordt herdrukt. Ze schreef ook een uitgebreide serie verhalen over inspecteur Felse, waarvan Black is the Colour of my True-Love's Heart uit 1967 er een van is (Futura, f 16,55). Deze boeken zijn minder simpel geschreven dan de Cadfaël-serie en zijn in het heden gesitueerd in plaats van in de middeleeuwen. De titel van dit boekje verwijst naar een oude ballade, waarin niet het hart maar het haar van de geliefde zwart is. Een knappe, maar stuurse folkzangeres heeft echter zo haar eigen reden om de tekst aan te passen in een drama waarin jaloezie en benepen burgerlijkheid prominent aanwezig zijn. Het verhaal speelt zich af op een statig landgoed dat aan een stichting behoort die culturele activiteiten organiseert. Ditmaal is er een weekeindconferentie over volksmuziek en de lezer krijgt diverse balladen en ander geminnestreel opgediend tussen alle andere emoties door. Peters houdt ervan jonge liefde onder moeilijke omstandigheden te laten opbloeien, maar ze kan ook rake tikken met een stomp voorwerp laten uitdelen. De mens heeft meer haar belangstelling dan de intrige, zonder dat het geheel gaat rafelen.
Op de blinde kaart van Amerika Detroit aanwijzen is een moeilijke opdracht. Het ligt ergens bij de Grote Meren, maar dat geldt voor meer grote steden. Loren Estleman doet zijn best met zijn serie over de privé-detective Amos Walker de kennis van stad en bevolking te verspreiden. Gezellig is het er niet. Dat blijkt ook weer eens uit Lady Yesterday (Papermac, f 22,95), een van de mindere afleveringen uit de serie als je tenminste ook zo'n hekel hebt aan hoeren met een hart van goud. Privé-detectives zijn van nature gescheiden mannen en die zouden toch moeten weten dat een hart van goud al sowieso moeilijk te vinden is bij een vrouw. Drank en sigaretten, dat zijn vrienden die een man nooit in de steek zullen laten en er is altijd nog het weer om over te klagen. Waarom zou je dan een sympathieke hoer in je verhaal introduceren, anders dan als stoplap totdat de creativiteit weer op gang komt. Estleman compenseert zijn misstap enigszins door zijn liefde voor oude swingmuziek. Maar behalve een trombone blijft ook steeds dat verkeerde hart blinken.
Elmore Leonard schrijft ook boeken die in Detroit spelen, maar vergeleken met Estleman is het net alsof hij het over een andere stad heeft. Zijn Detroit lijkt meer op Den Haag en dat van Estleman op Zaandam. Leonard specialiseert zich meer en meer in een soort sur place-verhalen. Freaky Deaky (Penguin, f 18,75) staat boordevol met dialoog en kent ongeveer evenveel actie als in een toneelstuk van Beckett. Niet dat je je echt verveelt, want daarvoor is het verhaal over twee ex-revolutionairen die af willen rekenen met bevriende miljonairszoontjes die ze vroeger ook al niet konden uitstaan te aardig en zelfgemaakte bommen van gejatte staven dynamiet houden de spanning er ook wel enigszins in. Maar af en toe zou je toch echt willen dat in Autostad nummer één van Amerika eens lekker door de bocht wordt gescheurd. Misschien heeft Leonard met Estleman afgesproken dat die laatste dergelijke scènes voor zijn rekening neemt.
Je kunt klagen over het ge-OH van Leonard, maar misschien dat Gods zegen erop rust. Het gekwek van Van de Wetering zal in de hemel toch hopelijk verboden zjn. In Seesaw Millions (Ballantine, f 19,20) neemt het weer eens ergerlijke vormen aan. Het boek is de Amerikaanse bewerking van Een veilig gevoel, het reclameboekje dat Van de Wetering ooit voor Robeco maakte. Je kan proberen een erfenis te vergroten door speculatieve beleggingen, maar het geld in een saai beleggingsfonds steken is wel zo veilig was de boodschap indertijd en nu ook. Aan Een veilig gevoel ontbrak voor de reclame-actie het slothoofdstuk. De lezer moest raden wie een deel van de erfenis had ontvreemd. Er schijnt naderhand nog een Nederlandse handelseditie te zijn verschenen, waarin de auteur zelf het einde had verzonnen. In deze Amerikaanse versie kan je nauwelijks van een einde spreken, zoals je ook nauwelijks van een verhaal over drie broers en de maîtresse van hun vader kunt spreken. Men smokkelt hasj in Tunesië, speculeert in termijntransacties in New York (in plaats van Chicago), handelt in postzegels in Hongkong en ten slotte in jojo's in Rotterdam. Uiteraard mediteert een van de broers. ‘Hij mediteert SOS-signalen,’ zegt een van de andere twee als het groepje in nood zit en de broer op zijn krant blijft zitten. Dat is in ieder geval één leuke opmerking.
THEO CAPEL