Voortdurende concurrentie
Hobbes en Shakespeare hebben het over hetzelfde, ieder op zijn wijze. De laatste roept vanuit het besef van de nieuwe samenleving die hij om zich heen ziet ontstaan de herinnering op aan het voorbije dat nu verschijnt als het andere, als de utopie. De eerste verplettert elke illusie dat het nog anders zou kunnen: de individuen die in de nieuwe moderne, kapitalistische maatschappij zijn grootgebracht zouden zonder mankeren een oorlog van allen tegen allen ontketenen, als de staatsmacht hun begeerte naar meer niet aan banden zou leggen.
Thomas Hobbes is de denker die centraal staat in het boek van Achterhuis. Hij had in zijn vierhonderdste geboortejaar geen mooier cadeau kunnen krijgen. Achterhuis ruimt kordaat de voornaamste misverstanden rond hem en zijn politieke theorie op. De meest gehoorde daarvan is de gedachte dat de pessimistische politieke filosofie van Hobbes gebaseerd is op diens zwartgallige denkbeelden over de menselijke natuur.
Terecht ziet Achterhuis de grootheid van Hobbes in het feit dat deze helemaal niet een onveranderlijke en tot het slechte geneigde menselijke natuur postuleert, maar op heel andere, sociologische gronden tot zijn sombere beeld van de natuurstaat komt. Niet dat mensen ‘van nature’ slecht zijn is zijn uitgangspunt, maar dat ze gelijk zijn. Dat maakt dat ze gedwongen worden in voortdurende concurrentie met elkaar te leven. Want die gelijkheid geeft ze gelijke rechten op alles en de onophoudelijke strijd om de macht die pas met de dood eindigt komt voort uit het feit dat er maar enkelen hoeven te zijn die steeds meer begeren om alle anderen ertoe te dwingen mee te draaien. Want om datgene waarmee men al tevreden is te behouden moet men macht opbouwen; rennen om op dezelfde plaats te blijven.
Thomas Hobbes (1588-1679)
Michel Foucault (1926-1985)
Wat Hobbes in dit deel van zijn politieke theorie doet, en hij doet dat als eerste in het westerse denken, is de ontdekking van de schaarste. Schaarste - en dat is de grondstelling van het boek van Achterhuis - is niet een objectief gegeven dat afhankelijk is van kwantiteit. Schaarste ontstaat wanneer mensen hetzelfde begeren. Schaarste is met andere woorden een produkt van wat René Girard ‘mimetische begeerte’ heeft genoemd.
Volgens Girard is nabootsing de basis van de menselijke cultuur. Als ‘mimetische begeerte’ wordt nabootsing echter in aanleg destructief: mensen begeren wat een ander begeert. Aldus ontstaat schaarste. Achterhuis waardeert de intellectuele prestatie van Hobbes juist, als hij deze met die van Freud en Girard vergelijkt: ‘Door louter logisch denken heeft Hobbes de oersituatie van allen tegen allen, die Girard en Freud op grond van veel antropologisch materiaal construeren, ook al geschilderd. En in tegenstelling tot Freud wijt hij deze situatie niet aan een of andere agressiedrift in de mens, maar leidt hij hem af uit de mimetische begeerte die hij tussen mensen waarneemt.’
De denkers die bij Achterhuis na Hobbes aan bod komen (John Locke, Jean-Jacques Rousseau, Karl Marx en Michel Foucault), blijven allen achter bij diens fundamentele inzicht, wat voor belangwekkende opmerkingen zij ook over ‘schaarste’ maken. Een kleine aantekening veroorloof ik mij wat dat aangaat bij het citaat hierboven: het ‘louter logisch denken’ van Hobbes stond niet vrij van de historische situatie waarop hij met zijn politieke theorie reageerde. Juist Macpherson - op wie Achterhuis zich iets te weinig kritisch baseert - heeft aangetoond dat de axioma's waarop Hobbes zijn logische afleidingen baseerde, empirische generalisaties waren van de wereld zoals hij die waarnam.
Dit doet niets af aan de genialiteit van Hobbes, die pas goed duidelijk wordt door de uitgebreide antropologische studies die aantonen hoe in ‘traditionele’, ‘primitieve’ samenlevingen schaarste niet voorkwam. Solidariteit en wederkerigheid waren er verankerd in instituties die dat verhinderden. Aan de ene kant bestonden in zulke samenlevingen domeinen van ‘gemeenheid’ - gemeenschappelijk eigendom en de ongunstige betekenis die het woord ‘gemeen’ nu heeft brengt Achterhuis in verband met het bezitsindividualisme dat dit instituut heeft teruggedrongen. Andere instituties die schaarste voorkwamen draaiden om hiërarchie, sociale ongelijkheid. De schaduwzijden daarvan zijn in de modere samenleving altijd scherp belicht. Maar er is ook een andere kant: zo'n ongelijkheid paalt domeinen van autonomie af, die beschermend werken.