Heeft de ‘homo caudatus’ wel een staart?
Mineke Schipper over xenofobie en de literatuur uit de Derde Wereld
Homo caudatus Verbeelding en macht in de letteren door Mineke Schipper Uitgever Ambo/Vrije Universiteit, 26 p. Verkrijgbaar bij de VU-boekhandel
Louise Fresco
In de inaugurele rede die Mineke Schipper onlangs uitsprak bij de aanvaarding van het bijzonder hoogleraarschap in de Interculturele Literatuurwetenschap aan de Vrije Universiteit bespreekt zij de westerse houding ten opzichte van andere culturen. Zij doet dat aan de hand van het begrip ‘staartmens’, de homo caudatus, een hardnekkige mythe over een satyrachtig wezen dat westerse reizigers meebrachten uit de tropen en ook later door schrijvers als bijvoorbeeld Voltaire is verwerkt. De homo caudatus is een symbool voor het denken over ‘de Ander als een minder soort’. Deze opvatting ondersteunt zij met een selectie van inzichten uit de cultuurpsychologie en socio-economische begrippen als het centrum-periferiemodel. Volgens Schipper is het caudatus-denken nog springlevend, en zij illustreert dat met een aantal actuele citaten.
Helaas zijn zowel de onderbouwing als de bewijsvoering voor deze stelling zwak. Is het feit dat Harry Mulisch een badinerende opmerking maakt over zijn mededingers naar de AKO-prijs (‘Derde-Wereldliteratuur’), dat Jan Siebelink een ‘overseksuele zwarte’ (Schippers omschrijving) ten tonele voert, of dat de kwaliteit van het werk van de Indiase schrijfster Anita Desai wordt geweten aan haar multi-culturele achtergrond, werkelijk een bewijs voor het caudatus-denken? Het lijkt me een redenering van hetzelfde kaliber als dat van degenen die beweerden dat ze de homo caudatus hadden gezien. De machtsverhoudingen in de wereld, zo stelt Schipper, en de wijze waarop wij westerlingen cultureel zijn geprogrammeerd maken dat wij onze cultuur als maatgevend beschouwen en boven alle andere stellen. Ironisch genoeg geeft zij zelf nogal eens een staaltje van dit soort denken door opmerkingen als ‘steeds meer lijkt de westerse cultuur als machtscentrum onaantastbaar’ en door eurocentrisme gelijk te stellen met westers denken.
Mineke Schipper voert helaas een gevecht tegen windmolens en verzuimt in te gaan op de werkelijke discussie over niet-westerse literatuur. Ten eerste moeten we ons afvragen wat niet-westerse literatuur werkelijk is en of er al zoiets bestaat. Zijn V.S. Naipaul of Salman Rushdie of Michael Ondaatje of Buchi Emecheta westerse of niet-westerse schrijvers? Is zo'n categorisering op een of andere manier verhelderend voor begrip van hun werk?
Daarnaast is het de vraag of er werkelijk zo'n gebrek aan waardering voor niet-westerse literatuur in Nederland bestaat. Dat zou wel eens mee kunnen vallen, gezien de topoplagen van auteurs als García Márquez en Isabel Allende, hoewel het zou kunnen opgaan voor veel Afrikaanse schrijvers. (Overigens een aardig werkje voor de kwantitatieve literatuursociologen om daar eens wat fraaie indicatoren voor te verzinnen.) Natuurlijk, en dat is al omstandig en met veel meer nuances door anderen aangetoond, heeft het Westen het niet-Westen (om die termen maar even te blijven gebruiken) in economisch, cultureel en ander opzicht gedomineerd. Waarschijnlijk heeft dat ook zijn weerslag op de manier waarop niet-westerse literatuur wordt beoordeeld, maar de aard van die weerslag hoeft niet zonder meer negatief te zjn. Je zou het zelfs kunnen omdraaien en veronderstellen dat juist in Nederland, waar de bewogenheid met de Derde Wereld groter is dan in bijna alle andere westerse landen, er in bepaalde kringen een neiging bestaat om niet-westerse literatuur a priori goed en relevant te vinden, vooral als die uitkomt bij de Novib of In de Knipscheer. Die onkritische houding zou er misschien toe hebben kunnen leiden dat er in de loop van de tijd een aantal werken uitgegeven zijn die nauwelijks te pruimen zijn, maar omdat ze van een niet-westerse schrijver afkomstig zijn, niet afgekraakt mogen worden. Met als gevolg dat veel recensenten en lezers deze uitgeverijen mijden, en de grote uitgevers er zich wel voor hoeden om al te veel Derde-Wereldauteurs in hun fonds op te nemen. Waardoor deze literatuur zijn stigma van onleesbare, politiek beladen Bildungsroman behoudt. Een dergelijke vicieuze cirkel is maar zeer ten dele het gevolg van culturele bijziendheid. Het wordt tijd dat de niet-westerse, met name de Afrikaanse literatuur uit de sfeer van de naïeve geïdealiseerde, waardenvrije ontwikkelingshulp wordt getrokken en op zijn eigen merites
wordt beoordeeld. Wat dat betreft hebben ook de redacties van sommige literaire tijdschriften en boekenbijlagen veel (Hollandse) boter op het hoofd.
Wie echter een pleidooi houdt voor niet-westerse literatuur, of voor welke literatuur in zijn algemeenheid dan ook, loopt het risico om in verheerlijking te vervallen. Niet alles wat er uit de Derde Wereld komt is per definitie ook een meesterwerk. Hoe je ook de kwaliteit van literatuur definieert, het is bijzonder waarschijnlijk dat ook onder niet-westerse schrijvers kwaliteit normaal verdeeld is. Niet-westerse schrijvers zullen pas serieus genomen worden als zij aan dezelfde normen worden getoetst als andere auteurs van welke huidkleur of afkomst dan ook.
Een vergelijking van niet-westerse invloeden op westerse schrijvers en omgekeerd, een analyse van de vermenging van elementen uit verschillende culturen in de moderne literatuur, de literatuur van migranten, een analyse van literatuur als sociaal verschijnsel in verschillende culturen - het lijken me bij uitstek vraagstukken op het terrein van de interculturele literatuurwetenschap. Helaas ontbreekt aan Schippers rede enige aanduiding van het soort onderzoek dat zij denkt te gaan verrichten, zodat het verband tussen de door haar aangehaalde literatuur over de xenofobie van het Westen en haar leeropdracht onduidelijk blijft. Er bestaat echter geen enkele twijfel aan het belang van het instellen van een dergelijke leerstoel en er liggen boeiende onderzoeksvragen voor het oprapen, zij het niet vanuit het caudatus-denken. Is er af en toe soms sprake van inbeelding en onmacht in de letteren?
■