Veilige wereld
‘Om onbegrijpelijke redenen’ kwam het niet eerder tot volledige uitgave van de autobiografische schetsen die Agatha Seger schreef in 1952-1955. Wel verschenen hier en daar fragmenten, maar de lof daarvoor van Guido van Suchtelen (‘wereldliteratuur van gave hoogte’) en prof. W.A. Dekker (‘juweeltjes van magische bekoring’) is mét de reputaties van de betrokken recensenten verbleekt. De herontdekking van De fonkelende keten (uitgeverij Van Wijnen, Franeker, f 24,50) staat op naam van het tijdschrift De Tweede Ronde, dat er in 1981 een verhaal uit publiceerde, en weer zes jaar later nam De Gids er twee verhalen uit op. Daarmee won mevrouw (Hagtingius-)Seger een reputatie onder fijnproevers: Marko Fondse waagde het van ‘subliem’ te spreken, en de uitgever kon ook beschikken over het uitgesproken oordeel van Karel van het Reve: ‘Op zeer levendige en ontroerende wijze wordt hier een oude tijd weer tot leven gewekt.’ De fonkelende keten ís ook innemend, zij het dat naar mijn smaak Segers bekoorlijke herinneringen aan een gelukkige kindertijd in sommige passages wel héél beelderig mooi zijn gemaakt. Zo ‘gleden de dagen voorbij, de blauwe als saffieren, vol wuivend feestelijk groen de smaragden, de grijze als parelen, wanneer mist voor het venster stond of de grauwe regensluiers langs de ruiten vaagden. Het leven reeg ze alle tot een keten aaneen, die verrukkelijk was om te bekijken en te betasten, maar nog verrukkelijker om zelf te dragen.’ Maar het kleine meisje ‘Charrie’ ziet de wereld die De fonkelende keten beschrijft ook wel minder poëtisch. Bij het vernemen van gruwelen uit de net uitgebroken (Eerste) wereldoorlog, of het per ongeluk aanschouwen van een jonge vrouw die zich heeft verdronken, heeft ze veel om zich te
verwonderen: of God geen fouten maakt, en zich ook niet vergist waar hij haar oudere zusje Jetje, ‘dat lieve, knappe kind, dat een goede man zielsgelukkig zou maken’ vergeefs ‘laat hunkeren naar twee verlangende armen en een mond die de jouwe zocht’. De toon is daar even te ouwelijk voor een tienjarig meisje, maar het is maar een kleine ontsiering van het vom Kinde aus-vertellen waarin Seger excelleert. De fonkelende keten doet denken aan de veilige wereld die ook Nini Brunt opriep in Het huis in de Gortstraat. Segers Charrie is omringd door een liefdevolle vader en moeder, lieftallige oudere zusters (die er in hun mousselinen japonnen met volants uitzien ‘als fris ontloken bloemen’) en aardige broers die waken over hun kleine zusje. In haar verwondering over wat zich dichtbij afspeelt, doet de kleine Charrie denken aan het meisje uit Carry van Bruggens Het huisje aan de sloot. Voor de kleine drama's die woelen in een kinderziel - de hekel aan handwerken, een klasgenootje dat nijdig doet, de eerste menstruatie, het bezit van een wipneus, de schaamte voor de eigen karakterfouten - zoals Agatha Seger ze beschrijft, is ‘subliem’ heus een te groot woord, maar een fraaie weemoedige glans valt aan Segers schetsen allerminst te ontzeggen.
DS