Uitluibundel
In de negentien jaar dat hij conservator was van het Letterkundig Museum heeft Harry G.M. Prick veel betekend voor de Nederlandse literatuurgeschiedenis. Onderzoekers deden nimmer tevergeefs een beroep op zijn enorme kennis. Uit dankbaarheid daarvoor schreven eenenvijftig van hen een bijdrage in Pricks ‘uitluibundel’ die dan ook veelzeggend Teruggedaan werd genoemd (een uitgave van het Letterkundig Museum, 399 p., f 39,50). Couperus-biograaf Bastet schrijft: ‘Beste Harry, (...) zonder jouw aanmoediging destijds zou ik misschien nooit aan de biografie zijn begonnen.’ En ook Johan Polak erkent zijn schatplicht: ‘Of je hem nu een woord vraagt dat moet voorkomen in het werk van Gérard de Nerval of een regel in de verzen van Shelley of Mallarmé, bijna per omgaande heb je het antwoord binnen, zodat je desgewenst kunt pronken met de veren die Harry Prick je, zonder zich een ogenblik te bedenken, terstond heeft aangereikt.’
Ton Anbeek schreef in Van Deysseliaans proza een eerbewijs aan de onvermoeibare ijver waarmee Prick de (in vele kisten overgeleverde) reusachtige literaire nalatenschap van deze door hem bewonderde Tachtiger bezorgde. Van Deyssels postume publikaties via Prick hebben hem meer roem bezorgd dan hij ooit zelf had kunnen bewerkstelligen. ‘Het leven van een gewoon mens verteert in een kist of gaat op in rook,’ schrijft Anbeek, ‘maar de dode Keizer leefde uit zijn kisten. En Hij dacht, neerziend op het vlakke land dat hij hoog op had wilen stoten in de vaart der volkeren: ooit zal ik de redder weerzien; in de nederigheid van mijne majesteit zal ik hem omhelzen en fluisteren: “O Harry Prick, vriend! jongen!”’
Teruggedaan bevat verder tal van korte bijdragen over onderwerpen die Prick na aan het hart liggen: Van Deyssel, Verwey, Hopkins, Hélène Swarth, Boutens, Gorter, Kemp, Leopold, et cetera. Jaqueline Bel schreef over de ‘satanische’ roman Goëtia van literatuurcriticus-romancier Frits Lapidoth. Heeft Lapidoth Huysmans' Là-bas geplagieerd? Om meer dan enkele passages gaat het in ieder geval niet. De meeste contemporaine recensenten waardeerden het boek vooral als studie van het occultisme, schrijft Bel, ‘doordat Lapidoth het verhaal regelmatig stopzet om eind-negentiende-eeuwse “mystieke” stromingen die op dat moment in de mode zijn, de revue te laten passeren’.
Marita Mathijsen reconstrueerde een aardig geval van ontlening: de Nederlandse graveur J.W. Kaiser leek een voor zijn doen plotseling geniale spotprent op de vaderlandse kritiek te hebben voortgebracht. Vooral opvallend is de snelheid, waarmee Kaiser de oorspronkelijke prent van de Fransman C.J. Traviès bewerkt heeft en in een enigszins aangepaste versie in de Nederlandse openbaarheid bracht. Nop Maas legde weer een steentje bij zijn reconstructie van het literaire klimaat tussen 1875 en 1900. Emants blijkt een aantal schrijfproblemen te hebben voorgelegd aan Carel Vosmaer, terwijl ze eigenlijk weinig gemeen hadden. ‘Beider levens- en kunstbeschouwingen verschilden te zeer,’ schrijft Maas. Dat Emants zich desondanks tot Vosmaer wendde, is veelzeggend voor de centrale rol die de laatste in de poëzie van die dagen speelde.
Gravure van J.W. Kaiser. De Gids 1839
Teruggedaan straalt iets af van de inspiratie die Harry Prick velen heeft geboden. Op een enkel stuk na als van de Prick-kloon Chris Will-Peter Winkels over Jac. van Looy (hùn Van Deyssel), zijn de bijdragen alle op een eigen manier aardige en met kennelijke sympathie geschreven stukken. Iets beters had men nauwelijks terug kunnen doen.
AJ