[Afstandelijke mijmeringen - vervolg]
spiegelende zin over kan praten, met andere woorden als hij er ‘wat over kan filosoferen’. Op dezelfde wijze gaat hij om met de krijgsberichten die hij ontvangt, met het nieuws over zijn zoon die in Hamburg is gearresteerd en met de grote bombardementen op Duitse steden waaronder Hannover, waar zijn vrouw woont. Een enkele keer geeft hij aan dat hij deze houding van zichzelf wel doorziet als hij bij voorbeeld zegt dat de afschuwelijkheid van de situatie aantoont ‘hoezeer wij buiten de oude realiteit, uit ons aangeboren historisch besef zijn getreden’. Hij leeft in een tijd die zo'n breuk betekent met al het vertrouwde, dat ‘nieuwe gedachten en nieuwe gevoelens’ noodzakelijk worden maar die heeft men nog niet onder handbereik. Deze reserve of schijnbare afstandelijkheid moet ook in de dagelijkse omgang zijn opgevallen, getuige de uitspraak van de bevriende Franse schrijver Jouhandeau als zou hij ‘moeilijk te ontwikkelen’ zijn. ‘Dat zou de beoordeling van een zielefotograaf kunnen zijn,’ is Jüngers commentaar.
Op zijn best is hij als ooggetuige bij gebeurtenissen, zoals in dit boek bij een groot bombardement op Parijs dat hij gadeslaat vanaf het dak van zijn hotel. Dan blijkt opnieuw wat een voortreffelijk waarnemer hij kan zijn wanneer hij wordt gewekt uit zijn filosofische gemijmer. Maar toch, het bombardement is nog niet voorbij of hij gaat weer zonder overgang over tot de orde van de dag: ‘Verder gelezen in Huxley, wiens tekort aan structuur vermoeiend is.’
Hetzelfde kan niet gezegd worden van Jüngers dagboeken. De arrangementen in essayvorm die hij aan zijn dagelijkse notities geeft zijn juist bedoeld om structuur te brengen in een werkelijkheid die hem anders kennelijk dreigt te ontsnappen. En wordt het lezen daardoor minder vermoeiend? Niet altijd, zoals blijkt bij de volgende gedachte (?): ‘Waar de taal als oogloze kracht in de lichtelementen van de gedachten vloeit, stralen paleizen in gefacetteerde duisternis.’ Voor wie er raad mee weet.
■