Overal is wel eens wat
Zedenschets van Boudewijn Paans
Het begrafenisnichtje door Boudewijn Paans Uitgever De Harmonie, 102 p., f 19,90
Wim Vogel
Het begrafenisnichtje, een grimminge roman van Boudewijn Paans, verscheen gedeeltelijk als feuilleton in de Volkskrant en vertoont daar alle kenmerken van: scènes die op zichzelf wel geestig zijn maar die in dit grotere verband te weinig variatie vertonen. Een roman vol vondsten. Paans moet een groot bewonderaar van Kees van Kooten en dus van Woody Allen zijn. Ook zijn ‘held’ Leo is een wat schlemielige veertiger die uitstekend werk levert als informatiedeskundige maar die veel minder goed overweg kan met zijn emoties en met het zogenaamde intermenselijk contact. Hij drinkt veel en heeft een voortdurende behoefte op iemand te willen lijken. ‘Dat hoefde toch niet. Alles was immers aanwezig voor een prettig leven. Een goeie baan, een huis, een leuke vrouw en gezonde kinderen. Niets aan de hand, laat staan in zijn hoofd.’ Maar zonder crisis geen verhaal, dus loopt Leo woedend thuis weg als hij merkt dat Petra, zijn vrouw, hem bedrogen heeft omdat Leo naar de hoeren is geweest waardoor zij weer waarschijnlijk een ziekte heeft opgelopen zodat, enzovoort, enzovoort. Gedoe dus.
Het begrafenisnichtje beschrijft Leo's ervaringen tijdens zijn kortstondige vlucht, zijn terugkeer en besluit met het onvermijdelijke bezoek aan een psychiater, want dat heeft hij Petra, op wie hij in een studentencafé weer lekker ouderwets verliefd is geworden, moeten beloven. ‘Had hij misschien een midlife-crisis, of was hij overspannen, of had hij het op de zaak niet naar zijn zin? Of was hij bezig met een razendsnelle inhaalmanoeuvre, en wilde hij zich als midden veertiger eindelijk eens laten gelden?’
Op zoek naar een hotel wordt Leo op een polderweg ingehaald dooreen zware BMW, de auto van Tanja en Joop, en in hun huis zal hij de nacht doorbrengen. Tanja is het nichtje dat hij alleen nog ontmoet op begrafenissen van familieleden. In haar jeugd was zij een veelgevraagd fotomodel evenals Joop, haar man. Hun leven, hun doen en laten wordt beschreven als in een Amerikaanse tv-serie. Dure huizen, veel drank, nachtelijke ‘Wie is er bang voor Virginia Woolf’-scheldpartijen, dreigen met scheiding, excentrieke neigingen. Tanja brengt de nacht al jarenlang door met een teckel in haar bed, Joop deelt voortdurend mee dat hij, medisch gezien, al tien jaar dood had moeten zijn.
Erger nog blijken hun dochter Lientje en schoonzoon Robbert te zijn. Patsers zijn het, blaaskaken die Leo steeds weer aan Youp van 't Hek doen denken. Altijd uit op eigenbelang en natuurlijk is ‘dat geblazerde tuig’ prima op de hoogte van de mazen in de wet. Paans blijkt zijn slachtoffers goed te kennen; zijn personages veroordelen zichzelf. Als lezer heb je daardoor weinig te doen. Leo praat en denkt alles en iedereen aan elkaar. Je staat erbij, je kijkt ernaar en je zegt het de auteur na: ‘Och, overal is wel eens wat.’
Paans' commentaar op deze trendy samenleving eindigt met een al even venijnige sneer naar de moderne roman waarin details nu eenmaal een functie hebben. In de spreekkamer van zijn joodse psychiater hangt een foto aan de muur. ‘Daarop stond Boebie, de teckel die hij voor het laatst dood had gezien tussen de dampende schalen in het restaurant na de begrafenis. De hond stond eigenwijs in de armen van een oude mevrouw. Op de foto zag hij ook nog een stukje van het huis waar Tanja en Joop woonden.’ Is de psychiater een zoon van de oude joodse vrouw wier testament door Robbert op een slinkse manier is opengebroken? ‘Voor een schijntje neem ik de hele handel over, steek m'n vrindje nog een paar briefjes tussen de billen en de rotzooi hier is van mij... de weduwe vond het best... maar die lag aan het zuurstofapparaat.’ Leo's verhaal over zjn ervaringen met de teckel, het verhaal dat de lezer inmidels kent, wordt door de psychiater minutieus genoteerd.
Boudewijn Paans is hoofdredacteur van de VPRO-gids. Zijn Begrafenisnichtje lijkt mij heel geschikt als tv-serie, met Van Kooten als Leo en Youp van 't Hek als Robbert. Succes verzekerd.
■