Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989
(1989)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 7]
| |
Tussen Amsterdam en Tel Aviv Artikelen en brieven door Judith Herzberg Uitgever Van Gennep, 160 p., f 27,50Selma LeydesdorffNiemand die leeft in een grimmige of ellendige situatie, in een situatie waarin er altijd gespletenheid, verdriet en oorlog zijn, kan alle narigheid de hele dag tot zich door laten dringen. Een mens moet nu eenmaal leven en brengt dus afweer en verdediging in stelling door onverschilligheid of een hardnekkige poging toch ook nog een sprankje hoop te zien. En men geeft vorm aan het leven waarin ook zoveel mogelijk klein geluk voorkomt. Dan kan een bloeiende bloem zo'n moment van vrede, dus geluk, zijn temidden van oorlog, of kan een teder handgebaar troost geven op het moment van de allerdiepste rouw. Sommige mensen zijn knap in het ervaren van dergelijke positieve momenten, maar anderen moeten er naar zoeken en er zelfs voor vechten. In haar níeuwste boek Tussen Amsterdam en Tel Aviv, een collage van aantekeningen en brieven waarvan een deel eerder in Vrij Neerland werd gepubliceerd, toont Judith Herzberg zich zo iemand die dat niet allemaal in de schoot geworpen krijgt, maar haar best moet doen. Ze is op zoek naar het kleine geluk; vindt het korte moment van vrede en ze waant dat zo nu en dan het grote geluk dat eeuwig duurt, het is de vrede die er altijd is en het gemis dat nu nooit meer terug zal komen. Judith Herzberg komt uit een na de oorlog herenigde joodse familie waar al wat er nog positief was werd belichaamd door het zionistisch streven naar Palestina, later de staat Israël te gaan. Zelf bezocht zij met haar moeder in 1947 het land van de hoop, waar iedereen jong was omdat de ouderen of in het concentratiekamp het leven hadden gelaten of niet de kracht hadden gehad het oude Europa de rug toe te keren. De blonde jonge joden die ze trof contrasteerden met de ‘uitgemergelde en hulpeloze joden van de oorlogsfoto's’. Een andere herinnering: ‘De lichtjes van Arabische dorpen waren vlakbij. Ik kan me nu niet meer voorstellen dat ik mij nooit heb afgevraagd waarom die Arabieren zo vijandig waren. Misschien een uitloper van de oorlog in Nederland, waarbij ik ook niet begreep waarom de Duitsers ons dood wilden maken.’ Judith Herzberg bleef tot een paar jaar geleden in Nederland wonen maar had een sterke band met hen die haar dierbaar waren in Israël en met het land zelf, dat ze steeds beter leerde kennen. De eerste aantekeningen over Israël zijn in 1978 gemaakt, zij woonde toen nog in Nederland; aan het einde van het boek, tien jaar later, heeft zij zich daar gevestigd. Zij is niet langer de westerse bezoekster die zij aan het begin van het boek zo duidelijk is wanneer zij zich opwindt over afzetterspraktijken van taxichauffeurs. Tenminste, zij schrijft daar niet meer over, maar haar aandacht lijkt dan bijna geheel in beslag genomen door het verzet tegen de politiek in de door Israël sinds 1967 bezette gebieden en door haar vertwijfeling over de haat die tussen de partijen in het conflict in het Midden-Oosten gegroeid is. Maar bovenal bestaat er het leven van alledag, dat zij, zoals zij het noemt, bescheiden wil vastleggen. Het gaat dus alleen impliciet om grote politieke problemen als de solidariteit met Israël zolang zij in Nederland is en de solidariteit met de nieuwe underdog als zij geëmigreerd is. Deze politieke feiten worden zichtbaar in het gewone leven, dat al lang door de politiek ontwricht en niet meer gewoon is en ons overkomt als berichtgeving van een andere planeet waar ze toch nog in staat zijn gewoon te leven. Het begint eigenlijk al meteen, Judith Herzberg gaat in 1978 niet voor vakantie naar Israël maar omdat haar neef gesneuveld is, terwijl bovendien haar zoon dienstplichtig is in hetzelfde leger waarin zovelen sneuvelen. Op een heel gewone toon wordt verslag gedaan van die reis vol rouw om de gestorvene en zorg voor de levenden: in de feeërieke wereld van het Israëlische natuurschoon zijn we getuige van haar waarneming van collectief leed van de naasten en leeftijdsgenoten. Zelf verdriet verwerkend, neemt zij waar hoe anderen al lang geleden zijn begonnen rituelen voor het rouwproces dat onvermijdelijk bij een oorlog hoort, te creëren. De Nederlandse buitenstaander, en betrokkene neemt waar, en schrijft op hoe raar die wereld is; en ook hoe gewoon. Ondanks alle verdriet over de militair is er van meet af kritiek op het leger waaruit hij komt. | |
AmbivalentieJudith Herzberg is een van de oprichtsters geweest van de Nederlandse afdeling van de Vrede Nu-beweging, een oppositionele groep binnen Israël die voor vele critici van de Israëlische politiek niet radicaal genoeg is. Dit boek is tegelijkertijd haar getuigenis van betrokkenheid bij deze groep die geen bestuur kent, geen bureaucratie, maar hartstochtelijk poogt uiting te zijn van een gevoel. Misschien, maar dat behandelt zij niet, heeft deze georganiseerde chaos er ook toe geleid dat de groep binnen Israël na de organisatie van een aantal zeer grote bijeenkomsten steeds marginaler is geworden. In de beweging van Vrede Nu bestaat diezelfde ambivalentie als in het boek beschreven wordt: Israël moet beschermd, verdedigd en behouden worden. Maar ten koste van wat? Wat mag men de anderen aandoen, en vooral wat doet men daarmee dan zichzelf aan? Want in de ogen van Herzberg leeft het land niet langer volgens zijn eigen principes van humanisme en oeroude zedelijke waarden. De agressie van de kolonisten op de West Bank stoot haar af, en zij beschrijft dit aan de hand van een kort stuk over een bezoek aan Hebron, waar de arrogantie van de bezettende macht haar de volgende uitspraak ontlokt: ‘Je hebt niet erg veel inlevingsvermogen nodig om te voelen hoe het is voor een Arabische ordebewaker in een moskee, om ongewapend te zijn, terwijl buiten gewapende Israëli's zitten, en terwijl zo'n jeugdgroep ook begeleid wordt door een paar jongens in burger, maar met geweren.’ Het gaat tegelijkertijd, en dat vermeldt zij ook, om een moskee waar in 1967 voor het eerst sinds zevenhonderd jaar weer joden binnen konden. En haar verbijstering komt tot uiting in het gedicht Bezet gebied:
Hier, waar alleen al
uit beleefdheid licht
gebouwd zou moeten worden,
waar alles opvouw-
en opklapbaar zou
moeten zijn...
De laatste hoofdstukken zijn geschreven in de schaduw van de Palestijnse opstand die intussen ook al weer een jaar duurt. Het is naarmate het boek vordert net alsof Herzberg de verschrikkingen niet langer aan kan en steeds indirecter gaat schrijven. Ze wordt ook steeds politieker en het kleine gewone verdwijnt, zeker in die stukken die over Israël gaan, steeds meer. Alsof al die liefde en loyaliteit op zijn geraakt, alsof het zo donker is dat men toch niet meer kan zien. Misschien werd ik ook moe van het lezen van al die fragmenten, dat ze voor mij de spanning die ik in het begin voelde verloren, en moet men het boek juist door die geladenheid bij stukjes en beetjes lezen. Het beeld dat Judith Herzberg in de loop der jaren steeds meer algemene politieke problemen beschrijft, waarbij de geëmotioneerde schrijfster verdwijnt achter grote beschouwingen die misschien niet onjuist zijn, maar die de geleerdheid en de luciditeit van de goede essayist missen. Het blijft allemaal heel goed geschreven, maar ik ben toch het meest onder de indruk wanneer zij die andere kant meer accentueert. In de wanhoop en grote analyses wordt de wereld van bekenden en mensen met wie ze kennelijk spreekt steeds kleiner, verdwijnen de mensen op straat, en worden ze vervangen door mensen die politiek betekenis hebben. Ik hoop dat zij in volgend werk de oude draad, die ook zoveel van haar gedichten bepaalt, weer opneemt. Want daaraan dankt Herzberg terecht haar faam als schrijfster, en dat maakt dit boek ook zo veel boeiender en fascinerender dan andere ooggetuigenissen van kritische Israëlgangers. ■ |
|