Homo universalis
De analyse van de macht in De heerser staat, de populaire visie ten spijt, geenszins in het teken van de machtswellust maar in dat van de bevrijding van vreemde overheersing. Het boek is dan ook opgedragen aan Lorenzo dei Medici, van wie Machiavelli (naar zou blijken vergeefs) hoopte dat die het versnipperde Italië tot de moderne, centraal geregeerde eenheidsstaat zou maken die krachtig genoeg zou zijn om zich met succes te verweren tegen buienlandse indringers. Italië ligt ‘levenloos terneer’, constateert hij in het slothoofdstuk van De heerser, ‘wachtend op iemand die het van zijn wonden kan genezen, die een eind maakt aan de plundering van Lombardije en aan de uitmergeling van het koninkrijk Napels en van Toscane, en die voor de reeds lang ingewortelde kwalen een geneesmiddel weet te vinden.’
Machiavelli, borstbeeld uit de 15de eeuw
Machiavelli komt uit Ehnmarks boek naar voren als een indrukwekkende renaissancefiguur. Net als zijn tijdgenoten Leonardo en Michelangelo was hij het type van de homo universalis: in de perioden dat hij niet door politieke en militaire activiteiten in beslag werd genomen (hij was secretaris van het Florentijnse stadsbestuur, diplomaat en legeraanvoerder), schreef hij een weliswaar niet erg omvangrijk maar wel zeer veelzijdig en hoogst origineel oeuvre bij elkaar, dat afgezien van De heerser onder meer bestaat uit een commentaar op Livius, de Discorsi, een Arte della guerra, een geschiedenis van Florence, veel brieven, rapporten, verhalen, gedichten en een komedie, Mandragola, die door Voltaire van meer waarde werd gevonden dan alle komedies van Aristophanes bij elkaar. Maar zijn ware hartstocht gold niettemin zonder twijfel de politiek: Machiavelli is de grondlegger van de politiek als wetenschap. Dank zij zijn realisme, zijn scherpe waarnemingsvermogen en zijn ongelovige houding tegenover alle idealiserende en verbloemende visies op antieke en latere heersers, ontdekte hij de grammatica van de macht.
‘Een strijdbaar pessimist’ noemt Ehnmark hem. Pessimistisch was Machiavelli inderdaad: de mens was volgens hem onveranderlijk én onveranderlijk slecht; werkelijke verbeteringen zitten er niet in: de geschiedenis kent, net als de natuur, een cyclisch verloop. Het hoogst bereikbare was een soort evenwicht van krachten, en om die te bewerkstelligen was christelijke lijdzaamheid uit den boze: strijdvaardigheid was vereist. Machiavelli bepleitte de Romeinse virtus, een soort voorspel van Nietzsches kritiek op de slavenmoraal: een alerte, tegelijk slimme en krachtige houding die het mogelijk moest maken op het juiste moment in de loop van de gebeurtenissen in te grijpen. In het beroemde vijfentwintigste hoofdstuk van De heerser vergelijkt Machiavelli ‘fortuna’ (ik volg de voortreffelijke vertaling van Frans van Dooren) ‘met een van die woeste rivieren die in hun gramschap hele vlakten onder water zetten, bomen ontwortelen en gebouwen omverwerpen,’ en waarvoor iedereen op de vlucht gaat; ‘maar,’ vervolgt hij dan, ‘het feit dat die rivieren zo zijn, betekent niet dat men in perioden van rust geen voorzorgsmaatregelen kan nemen door het aanleggen van beveiligde plaatsen en dijken, zodat het water, als het weer gaat wassen, ofwel door een kanaal kan afvloeien ofwel minder tomeloos en schadelijk zal zijn.’ Aan het slot van dat hoofdstuk noemt hij de fortuin een vrouw, tegen wie men ‘beter doortastend dan voorzichtig kan zijn. (...) En omdat zij een vrouw is, staat zij vooral op goede voet met mannen die nog jong zijn, aangezien die minder voorzichtig en meer agressief zijn, en haar met meer brutaliteit naar hun hand durven zetten.’
De heerser is in de loop der tijden op twee fundamenteel verschillende manieren gelezen: als een onthullende analyse van de wreedheid, de leugenachtigheid en het egoïsme van de heerszuchtigen, én als een pragmatisch pleidooi voor die kwalijke eigenschappen. Ehnmark betoogt nu dat beide lezingen, de ‘satirische’ zo goed als de ‘instruerende’, twee kanten van dezelfde zaak zijn: Machiavelli laat de wapens en de technieken zien waarmee de macht altijd veroverd werd en ook alleen veroverd kon worden. Of men die analyse als satire dan wel als instructie leest, hangt louter af van het politieke perspectief van waaruit gelezen wordt.
Een van de boeiendste hoofdstukken uit De geheimen van de macht is dat waarin Ehnmark nagaat hoe die twee interpretaties in de loop der tijden zijn geclaimd door de meest uiteenlopende figuren en groeperingen. Grof samengevat komt het erop neer dat het boek aanvankelijk vanwege zijn op de bevrijding en eenwording van Italië gerichte intentie werd gewaardeerd, ten tijde van de Contrareformatie als verderfelijk en gezagsondermijnend werk van de duivel werd beschouwd (van Niccolò maakten de Engelsen Old Nick, een oude uitdrukking voor De Boze), en dat het pas in de Verlichting als theoretisch werktuig van links werd gewaardeerd - voor de Franse revolutionairen gold Machiavelli als jakobijn avant la lettre. De Italiaanse communist Gramsci beschrijft hem in zijn Gevangenisgeschriften (hij was eind jaren twintig opgepakt, verdacht van een samenzwering tegen de fascistische regering) nog in die traditie, namelijk als iemand die wat de te gebruiken methoden betreft een ‘volksmassarealisme’) zou bedrijven: Machiavelli leerde het volk dat het de zaken niet te eng mag zien.
Een paar jaar later is er een andere communist die niet meer droomt over het ten val brengen van een heerser maar over het opsporen en onschadelijk maken van diens vijanden, ene Visjinski. Tijdens de Moskouse processen van 1936 sloeg Visjinski de beklaagde Kamenev, die twee jaar eerder een Russische vertaling van De heerser had gepubliceerd en daarbij een strijdlustig promachiavellistisch woord vooraf had geschreven, met diens eigen citaten om de oren. Dat Machiavelli ‘een projectiel met een grote explosieve kracht (schiep), dat in de loop der eeuwen de heersenden heel wat hoofdbrekens heeft bezorgd’, werd als afdoend bewijs voor Kamenevs staatsvijandige activiteiten beschouwd: hij werd ter dood veroordeeld en Machiavelli verdween uit de stalinistische openbaarheid (ofschoon Stalin zelf De heerser tot zijn lievelingslectuur schijnt te hebben gerekend.)
Dat bevrijding lang niet altijd tot vrijheid leidt, heeft Machiavelli scherp gezien. Blijkens de Discorsi, stelt Ehn mark, zag hij de oorzaak daarvan voor al in sociaal onrecht, in het bijzonder in te grote bezitsvcrschillen. Liefst zou hij die bij decreet radicaal afschaffen. ‘Bezit,’ vervolgt Ehnmark, de Discorsi parafraserend, ‘is wat de mens het dierbaarst is en wat hem (...) weglokt van het stadsplein, de algemene aangelegenheden. Die bezitsdrift vormt de grootste bedreiging voor Machiavelli's Staat van medeburgers - het evenwicht dat hij zich voorstelt waarbij de begeerten onder controle zijn en de verstandige mensen zich verzamelen op het stadsplein, bereid naar redelijke argumenten te luisteren en dat alles in het gouden licht van hun rijpheid en van de zon in het gebied rondom de Middellandse Zee.’
Machiavelli als pleitbezorger van het vivere civile, dat is wel heel iemand anders dan de cynicus die zou hebben gevonden dat het doel alle middelen heiligt. Mocht er van hem maar één gedachte gered, respectievelijk gemeengoed kunnen worden, dan ook maar liever een uit deze dromerige stadspleincontext.
■