Tijdschrift
Het leven van Willem Elsschot trekt in vogelvlucht aan ons voorbij in de elf onuitgegeven brieven die het Nieuw Wereldtijdschrift 1988-6 publiceert. In de eerste brief uit 1897 is Alfons de Ridder een jaar of vijftien en bezit hij ‘ongelukkiglijk nog maar 37 boeken’. De Ridder schrijft zich in voor een leeskransje van schoolgenoten waar uitsluitend Nederlandse boeken zullen worden besproken. Het liefst leest hij oorspronkelijk Nederlandse tekst, af en toe een vertaling mag ook wel, maar die moet dan wel door kopstukken als Vondel of Vosmaer gemaakt zijn. Zeventien jaar later schrijft hij aan zijn uitgever Van Dishoeck. België is in oorlog met Duitsland en Elsschot zit zonder werk. ‘Een ontgoocheling’ is net in Groot Nederland verschenen en nu vraagt hij of Van Dishoeck voor hem kan regelen dat een dag- of weekblad hem als oorlogscorrespondent wil aanstellen. Elsschot heeft inmiddels een zoontje. Twee brieven later heeft hij al vijf kleinkinderen en schrijft hij dat zijn geliefde kleinzoon Tsjip door zijn vader ontvoerd is en nu in Dantzig woont. Zijn dochter geeft hij ‘een prima browning’ mee als ze gaat proberen haar kind terug te krijgen: In de andere brieven komen meer literaire zaken aan de orde. Hij probeert Jan Greshoff ervan te weerhouden zich in Zuid-Afrika te vestigen. In een volgende brief geeft Elsschot een college over de uitgeverspolitiek in Nederland aan zijn vriend Boens. Vriend Boon krijgt gedetailleerde kritiek op een door hem opgezonden manuscript. In de laatste brief uit 1960 beklaagt Elsschot zich dat hij zo ziek is dat hij zelfs zijn bezoek, ‘een nette vriendelijke Hollander die naar mijn toestand kwam informeren’, niet herkende. Later bedacht hij zich dat het Carmiggelt was. De brieven zijn hier zonder commentaar afgedrukt. Bij zo'n presentatie als deze, waarin hapsnap een tijdspanne van ruim zestig jaar wordt overbrugd, is enige annotatie,
hoe summier ook, onontbeerlijk. Wie zijn de geadresseerden, in welke relatie staan zij tot Elsschot, op welke dichtbundel dan wel roman in wording reageert Elsschot in zijn brieven? Ook al zijn de noten waarin dit wordt verklaard misschien nog niet gemaakt (in de loop van dit jaar zal een uitgebreide brieveneditie verschijnen) dan had de redactie van het Nieuw Wereldtijdschrift die paar verklaringen wel zelf kunnen toevoegen. Jeroen Brouwers schrijft in zijn bijdrage ‘Waarlijk, de mens leeft in diepe duisternis’ over de Japanse schrijver Akutagawa, die in 1927 zijn oeuvre en leven afsloot met een zelfgekozen dood. Akutagawa vreesde dat hij krankzinnig zou worden net als zijn moeder: hij dacht dat zijn hoofd vol zat met radertjes en tandwieltjes, die niet meer soepel in elkaar pasten. Hij liet bij zijn dood ook een tekst achter met de titel ‘Tandwielen’ waarin de teloorgang van een intelligent mens wordt beschreven. Uit de paar verhalen die Brouwers kort samenvat blijkt dat Akutagawa een fascinatie had voor goed en kwaad en dan vooral voor het feit dat deze waarden niet absoluut zijn, maar bepaald worden door het standpunt dat je inneemt. Heel amusant is het ‘Afrikaanse dagboek’ van Jan Brokken. Hij reist door Ivoorkust en geeft allereerst een verslag van zijn verblijf in Grand Bassam. De stad is een ruïne, een kerkhof van de koloniale tijd. Zijn ontmoeting met de Fransman Raymond Borremans, die daar al vanaf 1934 werkt aan de Grote Encyclopedie van Franstalig West-Afrika is ronduit bizar. Zo mogelijk nog vreemder is zijn bezoek aan de spookstad Yamoussoukro, die midden in het oerwoud gebouwd wordt. Het is een prestige-object van de president en het begint al aardig te lijken op een voorlopig vrijwel onbevolkt Parijs van Afrika. Zijn verslag is zo kleurrijk en ongelooflijk, dat ik me afvraag of Brokken dit niet allemaal prachtig verzonnen heeft.
EVA COSSEE