Vrij Nederland. Boekenbijlage 1989
(1989)– [tijdschrift] Vrij Nederland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
De lust tot lezen Nederlandse dichteressen en het literaire systeem door Maaike Meijer Uitgever Sara/Van Gennep, 464 p., f 48,50Wim HottentotLiever lesbies ziet men in Amsterdam nog wel eens in enigszins verbleekte paarse letters op een muur of schutting staan. Een slogan die alweer uit 1975 of daaromtrent stamt, en die we ten leste danken aan de groep van radicale lesbische feministes die zich met de naam ‘Paarse September’ tooide. Maaike Meijer was een belangrijke theoretica van genoemde beweging, die het lesbisch-zijn tot politieke keuze verhief en daarmee menig schamper commentaar uitlokte van mannelijke scribenten. En ik zie tot mijn genoegen dat het interview met Meijer dat in het kerstnummer van deze krant verscheen, alweer de ergernis heeft opgewekt van een nieuwe columnist, die in 1975 vijftien was: Bas Heijne trekt in zijn column van 7 januari, klaarblijkelijk zonder De lust tot lezen in handen te hebben gehad, flink van leer, omdat Maaike Meijer al interpreterend tot de conclusie is gekomen dat de populaire dichtbundel van Neeltje Maria Min Voor wie ik liefheb wil ik heten (1966) om de ‘open plek’ van de incest gaat. Nou geef ik onmiddellijk toe dat ook ik uiterst huiverig reageerde toen ik dat interview las. Incest? Kom nou. Veel te modieus! Maar daarna las ik het boek. En ik moet - nog steeds wat onwillig - toegeven dat Meijer haar interpretatie zorgvuldig verantwoordt en binnen haar interpretatiekader aannemelijk maakt. Omdat ze zelf de psychoanalytische benadering niet schuwt, voeg ik er wel aan toe dat binnen dát interpretatiekader naar mijn idee een diametraal tegengestelde redenering op te bouwen zou zijn: Min verwoordt oedipale verlangens, die per definitie ook verhuld dienen te worden en aanleiding geven tot schuldgevoel. Meijers interpretaties zijn trouwens de meest interessante onderdelen van haar (hier en daar wat topzware) studie. Behalve aan Min zijn er hoofdstukken gewijd aan Vasalis, Judith Herzberg, een aantal door vrouwen geschreven dichtbundels uit de jaren vijftig en aan Elly de Waard. Alle hoofdstukken zijn vanuit verschillend literatuurwetenschappelijk perspectiéf geschreven, al staat de rol van de lezer(es) - zoals in veel moderne literatuurtheoretische studies - centraal. Voorts wordt in een polemisch hoofdstuk het mannelijk denken van het tijdschrift Merlyn gehekeld en wordt in twee volgende hoofdstukken geprobeerd een literatuurtheoretische methode te beschrijven die het mogelijk maakt om ‘zwarte poëzie’ te verstaan of om te ‘lezen als lesbo’.
Maaike Meijer
steye raviez | |
Didactisch talentZoals uit het genoemde interview al bleek betreft het een proefschrift dat verdedigd werd aan de Rijksuniversiteit Utrecht en het boek is, gegeven de wat curieuze regels van het genre dissertatie, heel leesbaar en bediscussieerbaar geworden. Leesbaar omdat Maaike Meijer een goed ontwikkeld didactisch talent heeft, waardoor ze helder uitlegt wat ze vindt, en ook omdat ze soms aardig met woorden jongleert. Zo vormt ze het neologisme ‘complificatie’ voor een typische eigenschap van het werk van Judith Herzberg: het gecompliceerd maken van wat aanvankelijk simpel leek. De ‘open plekken’ bij Min worden treffend ‘minformatie’ genoemd. Bediscussieerbaar, omdat er ontzettend veel (voor mij te veel: ook na herhaalde lezing valt het me erg moeilijk om een bevredigende bespreking te schrijven) overhoop gehaald wordt, waardoor Maaike Meijers thesen onvermijdeljk soms tot tegenspraak of relativering noden. Ik heb in mijn leven echter heel wat proefschriften moeten lezen die me gedachteloos uit het raam deden kijken, zodat Meijer alleen al daarom mijn dank verdient. De ‘regels van het genre dissertatie’ veroorzaken her en der files van verwijzingen die nauwelijks iets verhelderen en alleen doen blijken dat de kandidate - zoals mocht worden verwacht - inderdaad veel (vooral recente) boeken en artikelen heeft gelezen. Ik verwijt dat Meijer niet, want ik weet dat zoiets nu eenmaal door promotiecommissies verlangd wordt (waarbij de leden vooral zichzelf graag genoemd zien!) In mijn klassiek geschoolde ogen leidt dat hier en daar tot wat potsierlijke uitspraken, in dier voege dat bijvoorbeeld voor allerlei zeer traditionele ideeën over poëtisch taalgebruik (in het mooie hoofdstuk over Judith Herzberg en ook wel elders) parmantig studies uit 1983 of zelfs 1987 genoemd worden, waar ik eerder Aristoteles' Rhetorica uit ongeveer 350 voor Chr. of Horatius' Ars Poetica uit 14 voor Chr. (of desnoods Eliot of Auden uit de jaren dertig van onze eeuw) die vergelijkbare theorieën aanhin- Vervolg op pagina 4 |
|