Brieven
Jacques Presser
Chris van der Heijden recenseerde in de Boekenbijlage van 24 december 1988 niet zozeer de biografie van Nanda van der Zee over Jacques Presser als wel een andere recensie daarover, die op 5 november 1988 in de Volkskrant verscheen van mijn hand. Aangezien niet alle lezers zich het verschil zullen herinneren, wil ik het volgende pogen recht te zetten.
De kern van mijn kritiek kan ik als volgt samenvatten:
1. Er ontbreekt een aantal artikelen en personen in de lijst van geraadpleegde werken en vraaggesprekken, die daar mijns inziens niet hadden mogen ontbreken. Dat sommigen van de door mij genoemden een interview hebben geweigerd - zoals ik achteraf te horen kreeg - had de biografe terwille van de volledigheid en inzichtelijkheid in haar methode van werken kunnen vermelden.
2. Over Pressers wetenschappelijk werk noch over zijn politieke stellingname oordeelt de schrijfster met voldoende diepgang. Men kan bij voorbeeld niet vluchtig heenstappen over de affaire-Weinreb of over Pressers politieke denken en doen tijdens de hoogtij van de Koude Oorlog.
3. De biografie is voor alles een verslag van een persoonlijke ontmoeting met de hoofdfiguur. Wat voor nieuws de biografe ook weet te brengen - met name in de studie van Pressers correspondentie - de teneur van het boek is ten opzichte van een vroegere beeldvorming die van meer van hetzelfde. Eigenlijk zou Nanda van der Zee op punt nul moeten beginnen; ze begint met een beeld van een vorige portrettist.
Chris van der Heijden is het met mij eens, dat er aan een nieuwe ‘hagiografie’ geen behoefte is. Hij stelt ook de persoonlijke betrokkenheid -van de biografe bij haar onderwerp vast, maar prijst vervolgens haar engagement en laakt de heersende afkeer van zulke ‘historische bevlogenheid’ in de huidige universitaire praktijk. Mijn oordeel is echter niet gebaseerd op de huidige academische modus, het is voortgekomen uit de wenselijkheid van een analytische biografie en gebaseerd op een vergelijking van deze wenselijkheid en de werkelijkheid van het onderhavige boek.
In 1965 werd er een recensie van Ondergang van Presser van de hand van H.W. von der Dunk geweigerd door de redactie van het Tijdschrift voor Geschiedenis. Het stuk gaf geen blijk van eerbied. Ik schreef niet over Presser maar over zijn biografe en het ontbrak mij niet aan eerbied maar aan waardering van ‘historische bevlogenheid’. Kennelijk is redelijke oordeelsvorming met betrekking tot leven en werken van Jacques Presser nog steeds een bezigheid, waarvan sommigen niets willen weten.
Amstelveen,
Jan Bank